Pulmonale arteriële hypertensie (PAH) wordt gekenmerkt door progressieve vernauwing van de kleine pulmonale vaten. Deze vernauwing wordt veroorzaakt door een combinatie van abnormale proliferatie, hypertrofie en vasoconstrictie van de endotheel- en gladde spiercellen. Door remodelering van de vaten treedt er een verhoging op van de pulmonaaldruk en de pulmonale vaatweerstand.
Het rechterventrikel zal zich in eerste instantie aanpassen aan deze verhoogde druk door wandverdikking (hypertrofie). De contractiekracht van het hart neemt hiermee toe en dit zorgt ervoor dat er nog voldoende ‘cardiac output’ gegenereerd kan worden. Na verloop van tijd schiet dit adaptatiemechanisme tekort en zal het rechterventrikel gaan dilateren. Dit dilatatieproces is een slecht prognostisch teken en uiteindelijk zal er rechterventrikelfalen optreden. Omdat de toestand van het rechterventrikel de prognose van de patiënt bepaalt, is het zeer nuttig om de rechterventrikelfunctie op baseline, maar ook tijdens follow-up te monitoren.
Post-capillaire PH
Een andere vorm van pulmonale hypertensie (PH) is PH door linkszijdig hartfalen. Dit wordt ook wel post-capillaire PH genoemd. Voor deze groep patiënten is er op dit moment geen specifieke behandeling, behalve het onderliggend hartfalen behandelen. Bij een deel van de patiënten kan de diagnose post-capillaire PH gesteld worden met behulp van echocardiografie, omdat er bijvoorbeeld sprake is van verhoogde rechtsdrukken in combinatie met een slechte linkerventrikelfunctie. Bij het overige deel kan de diagnose niet gesteld worden met echocardiografie en dat deel wordt naar PH-expertcentra verwezen voor een invasieve drukmeting (rechterhartkatheterisatie (RHC)). Het optimaliseren van de non-invasieve diagnostiek van patiënten met post-capillaire PH kan er dus voor zorgen dat er minder patiënten verwezen hoeven te worden voor een RHC.
In dit proefschrift lag de focus op zowel de linker- als de rechterkant van het hart. We hebben het effect van PAH-specifieke medicatie op het rechterventrikel onderzocht met behulp van MRI en hebben geprobeerd de non-invasieve diagnostiek rondom patiënten met PH en linkerventrikelfalen te optimaliseren.
Het rechterventrikel bij PAH: effect van behandeling
Bij patiënten met PAH wordt de prognose bepaald door het adaptief vermogen van het rechterventrikel. Er is tot op heden geen medicijn beschikbaar die direct effect heeft op het rechterventrikel. De positieve effecten van pulmonale vaatverwijders op het rechterventrikel kunnen worden verklaard door het feit dat ze de druk waartegen het rechterventrikel moet pompen (afterload) verlagen. De verbetering in rechterventrikelfunctie (uitgedrukt als ejectiefractie) die we zien na het starten van PAH-specifieke behandeling, moet dan ook in dit licht geïnterpreteerd worden. Desalniettemin is het monitoren van de rechterventrikelejectiefractie belangrijk voor het evalueren van therapierespons. In het eerste deel van dit proefschrift hebben we de respons van het rechterventrikel onderzocht na het starten of aanpassen van PAH-specifieke medicijnen. We vonden dat het combineren van twee soorten medicijnen bij aanvang van de ziekte zorgt voor een grotere verbetering in rechterventrikelfunctie. Ook hebben we MRI gebruikt om het rechterventrikel te vervolgen en zagen we dat óók tijdens follow-up de rechterventrikelfunctie verbetert als je vaatverwijdende medicijnen toevoegt.
PH door linkerventrikelfalen: optimalisatie van diagnostische- en therapeutische zorg
In deel twee van het proefschrift hebben we ons gericht op het linkerventrikel. We hebben een risicoscore ontwikkeld om de diagnose van patiënten met PH en linkerventrikelfalen (post-capillaire PH) te optimaliseren. We vonden dat 1 op de 5 patiënten met linkerventrikelfalen met behulp van de score kon worden geïdentificeerd, zonder gebruik te maken van een RHC.
Ook hebben we onderzocht of patiënten met linkerventrikelfalen potentieel behandeld kunnen worden met medicijnen die geregistreerd zijn voor behandeling van PAH. Tot op heden is er geen effectieve behandeling beschikbaar voor deze groep patiënten. We vonden ondanks dat pulmonale vaatverwijdende therapie de vaatweerstand en de druk waartegen de rechterkamer moet pompen laat dalen, de vullingsdruk in de linkerkamer juist gaat stijgen. We concluderen dan ook dat vaatverwijdende therapie in de toekomst van nut kan zijn bij patiënten met primair linkerventrikelfalen, mits ook de linkerkamervullingsdruk tegelijkertijd verlaagd wordt.