In een tussentijdse analyse van de DISARM-studie uit Vancouver (Canada) is gevonden dat bij COPD-patiënten het gebruik van inhalatiecorticosteroïden (ICS) gepaard gaat met een afgenomen expressie van SARS-CoV-2-gerelateerde genen.
In eerdere observationele studies is aangetoond dat COPD gepaard gaat met een toegenomen ernst van en sterfte door COVID-19. ICS zijn in verband gebracht met een toegenomen risico op bacteriële pneumonie en een verminderde immuunrespons op virussen. Onduidelijk is of deze geneesmiddelenklasse van invloed is op de expressie van receptoren en cofactoren SARS-CoV-2 in de luchtwegen. Dergelijke veranderingen kunnen de vatbaarheid voor en uitkomsten van COVID-19 beïnvloeden.
Urgentie van COVID-19-pandemie
De co-primaire uitkomsten van de DISARM-studie, de verandering in de totale bacteriële populatie en de diversiteit daarvan na 12 weken, moeten nog worden gerapporteerd. Gezien de urgentie van de COVID-19-pandemie hebben de onderzoekers een ad-hocanalyse uitgevoerd van genen die coderen voor entry-receptoren van SARS-CoV-2 (ACE2 en BSG) en cofactoren voor de gastheer (TMPRSS2, ADAM17 en FURIN).
Een analyse van de algehele genexpressie voorafgaand aan de behandeling liet geen verschillen zien tussen de behandelgroepen of tussen personen die voorafgaand aan de inschrijving wel of geen ICS gebruikten.
Onderdrukkend effect van ICS
Na een behandeling van 12 weken waren in de 2 groepen die een combinatietherapie (formoterol/budesonide of salmeterol/fluticasonpropionaat) kregen, de veranderingen in de ACE2-expressie significant kleiner dan in de groep die formoterol-monotherapie kreeg.
In de groep die formoterol/budesonide kreeg, waren de veranderingen in de ADAM17-expressie significant kleiner dan in de groep die formoterol-monotherapie kreeg. Dit wijst erop dat ICS een onderdrukkend effect hebben op de transcriptie van deze genen.