Checkpointinhibitie met nivolumab en ipilimumab als eerstelijnsbehandeling voor irresectabel mesothelioom leidt in vergelijking met chemotherapie tot een verlengde algehele overleving. De resultaten van de CheckMate 743 betekenen dat voor het eerst sinds ruim 15 jaar substantiële vooruitgang is geboekt in deze setting, vertelt hoofdonderzoeker prof. dr. Paul Baas (Antoni van Leeuwenhoek).1
De laatste keer dat de eerstelijnsbehandeling van mesothelioom werd aangepast, was in 2004. Toen werd pemetrexed geregistreerd, naar aanleiding van een fase III-studie waaruit bleek dat het toevoegen van pemetrexed aan platinum-chemotherapie voordeel oplevert.2 Maar met een mediane overleving van ongeveer 20% na 2 jaar, was er nog duidelijk ruimte voor verbetering. In de afgelopen jaren vonden daarom meerdere onderzoeken met immuun checkpoint inhibitors plaats. “Hieruit blijkt dat als je dit soort middelen geeft bij patiënten die al chemotherapie kregen, er een subgroep is die het goed doet”, vertelt Paul Baas, “maar helaas zijn er ook een aantal mensen die hier niet veel baat bij hebben.”
Ook de resultaten van de vorig jaar gepresenteerde PROMISE-MESO studie waren teleurstellend. In deze door de ETOP geïnitieerde tweedelijnsstudie werd gerandomiseerd tussen pembrolizumab en chemotherapie naar keuze van de behandelaar. Baas: “Daaruit kwam naar voren dat mensen die immuuntherapie kregen wel een betere respons hadden, maar dat dit niet leidde tot een betere overleving. De PROMISE-MESO was daarmee eigenlijk een grote tegenvaller, want we waren er inmiddels wel van overtuigd dat immuuntherapie een plek zou moeten hebben bij de behandeling van mesothelioom. In de dagelijkse praktijk zien we bij een subgroep patiënten hele fraaie reacties op behandeling met immuuntherapie.”
Studies met combinaties van checkpointremmers leverden daarentegen wel positieve resultaten op. Baas: “Ondertussen waren er tweedelijnsstudies gestart met de combinatie van ipilimumab en nivolumab. Naast ons onderzoek, de INITIATE-studie, was er de Franse MAPS-2-studie. Beide studies leverden veelbelovende resultaten op. Daarom werd in samenwerking met BMS een eerstelijnsstudie opgezet; een gerandomiseerde fase III-studie met 603 patiënten die een standaardbehandeling met 6 kuren chemotherapie kregen of de combinatie van ipilimumab/nivolumab. Omdat deze combinatie al eerder is gebruikt bij longkanker en melanoompatiënten wisten we al welke dosering effectief is en tegelijk patiëntvriendelijk.”
Overlevingsvoordeel combinatiebehandeling
De resultaten van de studie werden eind augustus gepresenteerd tijdens de World Conference on Lung Cancer 2020 en leverden met een mediane follow-up van 29 maanden een duidelijk en significant voordeel van behandeling met ipilimumab en nivolumab op. In de totale groep leidde de combinatiebehandeling tot een vermindering van het risico op overlijden met 26% (HR 0,74, 96.6% BI 0,60-0,91; p = 0,002). Na 2 jaar was 41% in de groep behandeld met de combinatie nog in leven, ten opzichte van 27% in de chemotherapiegroep.
Hoewel de resultaten feitelijk uit een interimanalyse afkomstig zijn, verwacht Baas niet dat de uiteindelijke bevindingen van de studie nog veel zullen veranderen. “Men heeft het een interimanalyse genoemd, omdat er nog patiënten waren die aan de studie deelnamen. Maar als je heel eerlijk bent, heb je eigenlijk een mature studie want al bij 89% van de mensen was een event gescoord. De kans dat er nog iets verandert, met name in een negatieve zin, is ontzettend klein. Met een langere follow-up worden de resultaten misschien zelfs nog positiever. We weten immers dat immuuntherapie ook een zogenoemde staart van de curve kan opleveren. Om te kijken of de behandeling op de langere termijn winst geeft, heb je het liefst 5 jaar follow-up nodig.”
Subgroepanalyses lieten vervolgens zien dat er vooral bij mesothelioom met een niet-epithelioide histologie een uitgesproken voordeel is van behandeling met combinatie-immuuntherapie. In deze groep was er ruim 9 maanden verschil in overleving, met een mediane overleving van 18,1 maanden in de immuuntherapiegroep versus 8,8 maanden in de chemotherapiegroep (HR 0,46; 95% BI, 0,31-0,68). Bij de patiënten met een epithelioïde histologie was de overleving 18,7 maanden in de immuuntherapiegroep en 16,5 maanden in de chemotherapiegroep (HR 0,86; 95% BI, 0,69-1,08).
Baas benadrukt dat beide groepen voordeel hadden van behandeling met immuuntherapie en waarschuwt voor het hechten van te veel waarde aan de uitkomsten van de subgroepanalyse. Baas: “Als je dergelijke analyses doet, vind je altijd wel een subgroep waarbij de resultaten iets verschillen. Dat zien we ook hier; de winst die je hebt bij het epithelioïde type is 2,2 maanden langer. Dat is niet heel spectaculair verschillend, maar wel duidelijk positief. Maar omdat er niet van tevoren is aangekondigd dat we deze subgroepen zouden bekijken, is het eigenlijk niet goed mogelijk om hier een harde statistische uitspraak over te doen. De resultaten veranderen voor beide histologische subgroepen de standaardpraktijk.” Daarbij waren de bijwerkingen van de behandeling met immuuntherapie relatief goed te managen.
Uitademingslucht en chromotripsis
Een volgende stap volgt mogelijk om de behandeling met immuuntherapie af te stemmen op patiëntkenmerken en tumorkarakteristieken. Baas en collega’s onderzoeken momenteel twee beloftevolle biomarkers hiervoor. “Wij doen onder meer onderzoek met de eNose, een apparaat dat uitademingslucht analyseert”, vertelt Baas. “Met dit apparaat kunnen we van tevoren voorspellen welke patiënten wel en niet zullen reageren op behandeling met immuuntherapie. Dat is een interessante ontwikkeling, want uitademingslucht is makkelijk te verkrijgen en kan niet belastend voor de patiënt worden verzameld. Hierover zullen we spoedig data publiceren. Als uiteindelijk blijkt dat dit betrouwbaar is – daarover is het laatste woord nog niet gezegd – kunnen we dergelijke methoden gaan gebruiken in de praktijk en dat zou gepaard kunnen gaan met minder CT-scans en minder bloedafnames.”
Een andere veelbelovende biomarker is het optreden van chromothripsis.3 Bij dit nog relatief kortgeleden ontdekte proces wordt een (deel van het) chromosoom als het ware versplinterd in brokstukken, waarna DNA-herstelmechanismen het chromosoom niet in de originele toestand kunnen terugbrengen. Baas: “Dit proces leidt mogelijk net als het ontstaan van neo-antigenen tot een verhoogde gevoeligheid voor behandeling met immuuntherapie. We hebben recent materialen van ons naar Amerika gestuurd en de analyse hiervan lijkt te bevestigen dat dit een goede marker is. Zowel de e-nose als chromothripsis zijn interessante biomarkers waar we momenteel onze pijlen op richten.”
Bronnen:
- Baas P, et al. 2020 World Conference on Lung Cancer, abstract 3.
- Vogelzang NJ, et al. J Clin Oncol 2003;21:2636-44.
- Mansfield AS, et J Thorac Oncol. 2019;14: 276-87.