Bij patiënten met myelofibrose lijkt de persistentie van driver-mutaties op dag 30 na allogene stamceltransplantatie een onafhankelijke voorspeller te zijn voor het optreden van recidieven of progressie.
Onderzoekers uit Hamburg analyseerden driver-mutaties in perifere bloedmonsters van 324 patiënten met myelofibrose (73% met JAK2-mutaties, 23% met CALR-mutaties en 4% met MPL-mutaties) die een transplantatie ondergingen na reduced-intensity conditionering. Monsters werden afgenomen voor de transplantatie en op dag 30, 100 en 180 na transplantatie, om het verdwijnen van de mutatie en het effect ervan op klinische uitkomsten te bepalen. De 2 primaire eindpunten waren het optreden van recidieven en de ziektevrije overleving.
Op dag 30 na transplantatie werd mutatieklaring vastgesteld bij 42% van de patiënten met JAK2-mutaties, 73% van degenen met CALR-mutaties en 54% van degenen met MPL-mutaties. De overeenkomstige percentages op dag 100 waren respectievelijk 63%, 82% en 100%. De cumulatieve incidentie van recidieven na 1 jaar was 6% (95%-BI 2-10) bij patiënten met mutatieklaring op dag 30 na transplantatie en 21% (95%-BI 15-27) bij degenen zonder mutatieklaring op dag 30. De ziektevrije en totale overleving na 6 jaar waren respectievelijk 61% en 74% bij patiënten met klaring en 41% en 60% bij degenen zonder klaring op dag 30. Het verdwijnen van de mutatie op dag 30 bleek een betere voorspeller voor de respons dan donor-chimerisme, en was onafhankelijk geassocieerd met een afgenomen risico op een recidief of progressie (HR 0,36; 95%-BI 0,21-0,61). Het effect van mutatieklaring leek bovendien sterker dan dat van het type driver-mutatie (JAK2 vs. MPL of CALR).
Bron: