JAK-remmers hebben in vergelijking met subcutane biologische DMARD’s een iets hoger infectierisico en specifiek een hoger risico op herpes zoster, blijkt uit een studie van Nijmeegse onderzoekers.
Reumatoïde artritis (RA) wordt gewoonlijk behandeld met ziektemodificerende antireumatische geneesmiddelen (DMARD’s), waaronder biologische DMARD’s (bDMARD’s) en meer recent Janus-kinaseremmers (JAK-remmers).
Gerandomiseerde studies suggereren vergelijkbare infectierisico’s voor JAK-remmers en bDMARD’s, maar real-world data zijn schaars. Onderzoekers van de Sint Maartenskliniek en Radboudumc verzamelden daarom gegevens over volwassen patiënten met RA die tussen 1 augustus 2018 en 31 januari 2021 begonnen met een nieuwe JAK-remmer of bDMARD.
Ze gebruikten vervolgens voorschriften voor antibiotica, antivirale of antischimmelmedicijnen als proxy voor een infectie, en vergeleken de incidentie van infecties (IRR) tussen JAK-remmers en bDMARD’s.
Bij 14.989 patiënten vonden de onderzoekers 20.050 behandelepisodes met JAK-remmers of bDMARDs. De IRR bleek significant hoger bij gebruikers van JAK-remmers (48/100 patiëntjaren) dan bij gebruikers van bDMARD’s (35/100 patiëntjaren) (aangepaste IRR 1,22).
Ook zagen ze meer herpes zoster-infecties bij gebruikers van JAK-remmers dan bij gebruikers van bDMARD’s (aangepaste IRR 2,65). Er werden geen significante verschillen gevonden in infectierisico’s tussen de JAK-remmers baricitinib en tofacitinib. Bij oudere patiënten zijn infectierisico’s weliswaar hoger, maar vergelijkbaar tussen JAK-remmers en bDMARD’s.
Bron:
Opdam MAA, Broeder ND, van den Bemt BJF, et al. Higher infection risk for JAK inhibitors tofacitinib and baricitinib compared to subcutaneous biological DMARDs. Clin Rheumatol. 2024;43:2133-38.