Tijdens haar promotieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam onderzocht Anissa Tsonsas op welke manieren COVID-19-patiënten invasief werden beademd, vooral tijdens de eerste golf van de pandemie in Nederland. Daarnaast bestudeerde ze associaties met de uitkomsten.
COVID-19 kan acute respiratoire insufficiëntie veroorzaken, waarvoor invasieve beademing nodig is. Aan het begin van de pandemie was er geen bewijs voor hoe deze specifieke populatie het beste beademd kon worden.
De volgende vijf zaken werden onderzocht: 1) COVID-19-patiënten werden op een vergelijkbare manier beademd als patiënten met ARDS met een andere oorzaak; 2) het beademingsbeleid was geassocieerd met de uitkomsten van invasief beademde COVID-19-patiënten; 3) een strategie met een lagere positieve eindexpiratoire druk (PEEP) is inferieur aan een hogere PEEP-strategie; 4) hypercapnie en hyperoxemie komen veel voor en zijn geassocieerd met de uitkomst; en 5) timing van tracheostomie gaat gepaard met de uitkomst.
De eerste belangrijke bevinding van Tsonsas was dat longbeschermende beademing zeer goed werd toegepast bij COVID-19-patiënten die invasieve beademing nodig hadden. Daarnaast bleek het gebruik van een lager teugvolume gepaard te gaan met een lagere sterfte.
Over de invasieve beademing van COVID-19-patiënten blijven dezelfde vragen open staan als bij patiënten met ARDS met een andere oorzaak, bijvoorbeeld over het juiste gebruik van PEEP, waarden van bloedgasanalyse en de optimale timing van tracheostomie.
Bron:
Tsonas AM. Aspects of ventilation management and clinical outcomes in COVID-19 patients. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam, 8 juni 2022.