Huisartsen zouden hun eigen familieleden kunnen behandelen, maar dit is alleen verantwoord als er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Dat stelt huisarts Maria van de Muijsenbergh in een artikel in het nieuwste nummer van Huisarts & Wetenschap.
Van de Muijsenbergh bespreekt in het artikel een beschouwing vanDouglas Kamerow over het behandelen van eigen familieleden. Hij noemt dit ‘vaak onschadelijk maar soms gevaarlijk en verkeerd’. Volgens hem moet de aandoening van het famlilelid in het competentiegebied van de arts liggen, maar dat gebied is bij huisartsen heel breed.
Voorwaarden
Van de Muijsenbergh stelt een aantal voorwaarden om familieleden tóch te kunnen behandelen, als huisarts. Zo moet de behandeling liggen binnen de huisartsgeneeskundige competentie en moet de huisarts zich comfortabel voelen bij de behandeling. Daarnaast moet het probleem acuut en zijn en waarschijnlijk beperkt van duur en ernst óf juist stabiel. Het vierde criterium is dat de zorg van dezelfde kwaliteit is als binnen een officiële setting en de gegevens moeten naar de eigen huisarts worden gestuurd.
Context
De auteur schetst daarbij ook een aantal dilemma’s, met de gevolgen van juist wél of niet ingrijpen. Daarbij benadrukt ze dat de huisarts juist wel vaak bij de behandeling van een familielid betrokken raakt vanuit het belang van de context. ‘We weten dat contextgerichtheid in hoge mate bijdraagt aan de effectiviteit van de huisartsenzorg. Een dokter uit de directe omgeving zal bij uitstek op de hoogte (kunnen) zijn van de context van de patiënt en van de wijze waarop hij omgaat met gezondheidsproblemen.’
De conclusie in het artikel is dat huisartsen nooit dé huisarts van hun naasten moeten zijn en als ze wél behandelen, dit het beste doen onder de bovenstaande voorwaarden. Daarnaast is het natuurlijk altijd goed om naasten te steunen met huisartsgeneeskundig advies.
Lees meer in het artikel, dat ook in BSL Huisarts Totaal is verschenen.