Italiaanse onderzoekers schrijven in Nature Communications dat dysbiose van het darmmicrobioom optreedt bij kinderen met een respiratoire of voedselallergie, waarbij een belangrijke rol lijkt te zijn weggelegd voor R. gnavus. Deze bevindingen kunnen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van innovatieve preventieve en therapeutische benaderingen.
Hoewel in verschillende studies een verband is gevonden tussen het darmmicrobioom en allergie, is een causale rol niet beschreven. Het project MATFA (Microbiome As potential Target for innovative preventive and therapeutic strategies for Food Allergy) was opgezet om kenmerken van het darmmicrobioom te onderzoeken bij kinderen met voedsel- (FA) en respiratoire (RA) allergieën. Er werden gegevens van 90 kinderen met deze allergieën meegenomen, evenals die van 30 op leeftijd gematchte, gezonde controles. De onderzoekers vonden specifieke microbiële signaturen in het darmmicrobioom van allergische kinderen, zoals een hogere abundantie van Ruminococcus gnavus en Faecalibacterium prausnitzii, en een depletie van Bifidobacterium longum, Bacteroides dorei, B. vulgatus en vezelafbrekende taxa. Het metagenoom van allergische kinderen vertoonde een pro-inflammatoir potentieel, met een verrijking van genen die betrokken zijn bij de productie van bacteriële lipo-polysachariden en urease. Ook lieten de resultaten zien dat specifieke kenmerken van het darmmicrobioom op baseline voorspellend kunnen zijn voor het verwerven van immuuntolerantie. Ten slotte werd een selectie op stamniveau geïdentificeerd in het darmmicrobioom van allergische kinderen. R. gnavus-stammen die vaker voorkwamen bij FA en RA vertoonden een lager vermogen om vezels af te breken en genen die betrokken zijn bij de productie van pro-inflammatoir polysacharide.