Het aantal patiënten dat in de Verenigde Staten startte met nierfunctievervangende therapie daalde tijdens de eerste golf van de COVID-19-pandemie tot een niveau dat sinds 2011 niet meer geobserveerd was.
Dat concludeerden James Wetmore en collega’s op basis van Centers for Medicare & Medicaid Services-gegevens. Zij wilden kwantificeren in hoeverre de COVID-19-pandemie leidde tot verstoringen in de zorg voor nierpatiënten. Daartoe vergeleken ze de incidentie van terminaal nierfalen, typen nierfunctievervangende therapie, eGFR bij de start van dialyse en het gebruik van centraal veneuze katheters (CVK’s) per week van de pandemie (2020), met dezelfde getallen uit 2017-2019.
Vooral in week 15-18 (april) was er een sterke daling van de incidentie van terminaal nierfalen ten opzichte van dezelfde periode in 2017-2019 (incidence rate ratio (IRR) 0,75; 95%-BI 0,73-0,78). Ook vonden er in deze weken minder pre-emptieve niertransplantaties plaats dan verwacht (IRR 0,56; 95%-BI 0,46-0,67).
De gemiddelde eGFR bij de start van dialyse was in week 19-22 (mei) 0,33 ml/min/1,73m2 lager, wat suggereert dat het starten van dialyse werd uitgesteld. De kans om dialyse te beginnen bij een eGFR < 10 ml/min/1,73m2 was dan ook het hoogst in week 19-22 (odds ratio 1,14; 95%-BI 1,05-1,17). In week 11-14 (maart) was de kans om te starten met peritoneale dialyse (versus hemodialyse) 24% hoger (OR 1,24; 95%-BI: 1,14-1,34). Ten slotte werd vaker gestart met hemodialyse via een CVK (OR 1,30, 95%-BI 1,20-1,41). Al deze veranderingen lijken te wijzen op een beperkte toegang tot zorg vroeg in de pandemie.
Bron: