De motivatie voor een gezonde leefstijl is bij mensen die een niertransplantatie hebben ondergaan doorgaans zeer groot. Maar ze moeten daarbij wel geholpen worden, zegt prof. dr. Gerjan Navis bij haar emeritaat. De nefrologen hebben dit essentiële onderdeel van hun werk veel te lang over het hoofd gezien, terwijl de mogelijkheden voor het oprapen liggen.
Patiënten die een niertransplantatie ondergaan, zijn bijzonder gemotiveerd om daarna zo optimaal mogelijk gezond te blijven. “Logisch ook, want ze hebben hun leven weer terug na het lange en vaak slopende proces van nierdialyse”, zegt Navis. “Een nierziekte geeft een enorm grote lijdensdruk. Ze stellen dan ook vaak de vraag naar wat zij zelf kunnen doen om gezond te blijven. Ik heb ze altijd uitgelegd dat ze met een gezonde leefstijl het verschil kunnen maken, dat ze dit alleen zelf kunnen doen, maar dat wij ze daarbij zo goed mogelijk zullen helpen.”
Het hardnekkige idee dat gebrek aan motivatie leefstijlverandering in de weg staat, gaat voor de meeste transplantatiepatiënten helemaal niet op, stelt Navis. “Als het toch niet goed gaat, wordt veel te makkelijk de schuld gelegd bij gebrek aan motivatie. We hebben daarin als nefrologen veel achterstallig werk te verrichten.”
Zwaarder worden en minder eten
Na niertransplantatie worden mensen snel dikker. Navis: “De prednisolon die ze slikken zorgt voor gewichtstoename en wakkert bovendien de eetlust aan. Ze komen in het eerste jaar dan ook gemiddeld vijf kilo aan, met uitschieters naar vijftien kilo. Ik kwam in een transplantatiegroep eens een patiënt tegen die ik om die reden simpelweg niet meer herkende. Dus denken wij als nefrologen: ze eten te veel. Zelf heb ik dit in mijn opleiding ook meegekregen. Maar je kunt natuurlijk gewoon meten wat deze mensen daadwerkelijk eten. En wat bleek toen we dit gingen doen? Dat we er volledig naast zaten. Ze eten minder, en krijgen dus van alle voedingsstoffen minder binnen. Voor zout, kalium en eiwit hadden we die cijfers eigenlijk al twintig jaar beschikbaar, maar we dachten zo goed te weten hoe het zat dat we er nooit systematisch naar hebben gekeken.”
Na transplantatie eten mensen dus niet alleen minder zout, maar ook minder kalium. “Ze eten nog minder groenten dan de gemiddelde Nederlander,” zegt Navis, “minder eiwitten ook. Een derde heeft een eiwitintake van minder dan een gram per kilo lichaamsgewicht. Een deel zit zelfs onder de 0,8 gram, en dat is een onafhankelijke determinant van sterfte en van slechte levenskwaliteit. Je bent dan extreem moe en bent daardoor niet meer in beweging te brengen, waardoor je dikker wordt. Een gemene vicieuze cirkel. En belangrijk om te melden: een hoge eiwitinname verbetert niet alleen de levenskwaliteit en de overleving maar ook de overleving van de nier.”
Na transplantatie eten mensen dus niet alleen minder zout, maar ook minder kalium. “Ze eten nog minder groenten dan de gemiddelde Nederlander,” zegt Navis, “minder eiwitten ook. Een derde heeft een eiwitintake van minder dan een gram per kilo lichaamsgewicht. Een deel zit zelfs onder de 0,8 gram, en dat is een onafhankelijke determinant van sterfte en van slechte levenskwaliteit. Je bent dan extreem moe en bent daardoor niet meer in beweging te brengen, waardoor je dikker wordt. Een gemene vicieuze cirkel. En belangrijk om te melden: een hoge eiwitinname verbetert niet alleen de levenskwaliteit en de overleving maar ook de overleving van de nier.”
Het gaat niet vanzelf
Het punt is dat deze mensen in de tijd waarin ze nierpatiënt waren een eiwitbeperkend dieet moesten volgen. Hetzelfde probleem speelt zich af op het gebied van de kaliuminname. “We hebben deze mensen in hun tijd als dialysepatiënt altijd geleerd dat kalium gevaarlijk voor ze is”, zegt Navis. “Dat blijft hangen. Maar na de transplantatie is een te lage kaliumintake juist weer een onafhankelijke determinant voor overlijden. Dan is het dus zaak dat ze wél genoeg groenten eten. We realiseren ons nu pas dat mensen na transplantatie, als het dialysedieet vervallen is, niet vanzelf weer gezond gaan eten, en dat de angst voor kalium er nog lang in blijft zitten. Je moet mensen dus beter begeleiden bij het maken van de omslag van een (pre)dialysedieet naar gezonde voeding, en rekening houden met hun voorgeschiedenis, niet alleen medisch maar ook qua dieet.”
Wat hierbij niet helpt, stelt Navis, is dat de richtlijnen dit nog niet hebben opgepakt. “Op zich is dat terecht”, zegt ze. “Aanpassing van een richtlijn moet immers terdege wetenschappelijk onderbouwd worden, en over de relatie voeding en uitkomsten na transplantatie waren lange tijd geen goede gegevens beschikbaar. Maar de huidige gegevens laten zien dat hier snel werk van gemaakt moet worden in de richtlijnen.”
De richtlijnen moeten ook meer aandacht besteden aan de relatie tussen niertransplantatie en leeftijd, stelt ze. “Het gaat over merendeels oudere patiënten. In de gezonde populatie ouderen is bij de helft al sprake van suboptimale vitamine-intake of zelfs een tekort. In onze patiëntenpopulatie is dit een extra groot probleem dat heel goed een deel van hun kwetsbaarheid kan verklaren. De richtlijnen lopen ook op dit gebied achter.”
Voedselvaardigheden
Tegelijkertijd stelt Navis dat nefrologen niet moeten wachten op aanpassing van de richtlijnen, omdat ook binnen de huidige richtlijnen al veel verbetering mogelijk is. “Patiënten gericht ondersteunen kan ook nu al”, vertelt ze. “De gegevens over hun eetpatroon vormen daarbij een belangrijk uitgangspunt. Onze patiënten blijken desgevraagd vooral behoefte te hebben aan praktische adviezen: betere voedselvaardigheden dus. Die praktische insteek is in de leefstijlwereld veel te veel verwaarloosd, waarschijnlijk omdat in onze samenleving theoretische kennis overgewaardeerd wordt. In het kader van het Lifelines-onderzoek1 hebben we onderzocht in hoeverre mensen eten volgens de richtlijn Gezonde voeding van de Gezondheidsraad. Wat blijkt: dat doet bijna geen enkele bevolkingsgroep, maar juist oudere vrouwen in hoge mate wel. Die hebben op de huishoudschool nog gezondheidsvaardigheden geleerd. Die kloof tussen theorie en praktische vaardigheden moeten we weer zien te overbruggen.”
Is hierin een rol weggelegd voor de nefroloog? “Ja”, zegt Navis met nadruk. “Niet in uitvoerende zin uiteraard. De nefrologen zijn niet de partij die een kookworkshop gaat leiden. Maar we moeten er wel veel meer oog voor hebben dat het belangrijk is om nierpatiënten gezondheidsvaardigheden aan te leren en we moeten hiervoor tot structurele samenwerking komen met paramedici. We moeten het organiseren. Het mag niet afhankelijk zijn van een individuele diëtist of de patiënt deze vaardigheden aangereikt krijgt. Het moet een vast onderdeel zijn van de begeleiding die de patiënt krijgt bij de niertransplantatie. Wat dat betreft is het mooi dat het vak leefstijlcoach zo in ontwikkeling is. Die kan in dit verband waardevol zijn, vooropgesteld dat die een zorgachtergrond heeft. Een verpleegkundige die hiervoor de betreffende modules heeft gevolgd kan deze rol ook prima op zich nemen. Maar welke professional het ook goed, we moeten in ieder geval veel meer gaan samenwerken.”
Gerjan Navis werkte tot haar emeritaat afgelopen mei als internist-nefroloog in het UMC Groningen. In 2000 werd ze hoogleraar experimentele nefrologie en in 2015 kwam daar de leerstoel voeding in de geneeskunde bij. In haar onderzoek heeft zij zich altijd gericht op het grote preventieve belang van leefstijlmanagement om de achteruitgang van de nierfunctie en complicaties bij nierschade te voorkomen. Ze is de initiatiefnemer van het concept Lifestyle Medicine, leefstijl als medicijn, en grondlegger van de leefstijlgeneeskunde in het UMCG. Ter gelegenheid van haar emeritaat is zij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Bron: