Een studie, die onlangs in NEJM verscheen, wijst erop dat een verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT) geen belemmering zou moeten zijn voor het gebruik van antistollingsmedicatie bij de preventie en behandeling van veneuze trombose bij patiënten met COVID-19. Daarbij is er mogelijk een rol voor lupus-anticoagulans.
Bij COVID-19-patiënten blijkt de stollingsstatus verhoogd te zijn, wat kan leiden tot trombotische events. Bij deze patiënten worden afwijkingen in de stollingstesten gevonden, waaronder een verlengde aPTT. Dit kan een reden zijn om het gebruik van anticoagulantia te vermijden.
Een verlengde aPTT kan wijzen op een tekort aan stollingsfactor of de aanwezigheid van een remmer van de stolling die ofwel specifiek is (bijv. antilichaam tegen factor VIII) of niet-specifiek (bijvoorbeeld lupus-anticoagulans). Lupus-anticoagulans kan in vitro invloed hebben op de stollingstests, maar wordt doorgaans niet geassocieerd met bloedingen. Als onderdeel van het antifosfolipidensyndroom gaat lupus-anticoagulans gepaard met een trombotisch risico.