Recent zijn verschillende publicaties verschenen die richting geven aan het toxiciteitsmanagement bij de behandeling van multipel myeloom met bispecifieke antilichamen. De verbeterde cytokine release syndroom-preventie maakt het soms mogelijk om patiënten zonder ziekenhuisopname te behandelen, vertelt internist-hematoloog prof. dr. N.W.C.J. (Niels) van de Donk (Amsterdam UMC).
Immunotherapieën gericht tegen antigenen op het celoppervlak van kanker, zoals chimere antigeenreceptor (CAR) T-celtherapie en bispecifieke antilichamen, hebben geleid tot een aanzienlijke vooruitgang in de behandelresultaten van patiënten met multipel myeloom (MM). Uit gegevens uit de fase I/II-studies met teclistamab (MajesTEC-1), elranatamab (MagnetisMM-1) en talquetamab (MonumenTAL-1) blijkt een totale responspercentage (ORR) van ongeveer 65% en een mediane progressievrije overleving (PFS) van ongeveer 11 maanden bij uitgebreid voorbehandelde patiënten met recidiverend/refractair multipel myeloom (RRMM).1-3
Tegelijkertijd gaat behandeling met bispecifieke antilichamen frequent gepaard met bijwerkingen. In de MajesTEC-1-studie was onder meer sprake van cytokine release syndroom (bij 72,1% van de patiënten; graad 3, 0,6%; geen graad 4), en neutropenie (bij 70,9%; graad 3 of 4, 64,2%). Ook traden relatief vaak infecties op (bij 76,4%; graad 3 of 4, 44,8%).
Infectiepreventie
In het licht hiervan hebben onderzoekers zich de laatste jaren specifiek gericht op het onderzoeken van infecties tijdens behandeling met bispecifieke antilichamen en maatregelen ter preventie hiervan. Van de Donk noemt als voorbeeld een analyse van de incidentie en timing van infecties in de MajesTEC-1-studie.4 Uit deze analyse bleek dat na een follow-up van 22,8 maanden bij 80% van de patiënten infecties optraden (graad 3-4 bij 55,2%).
Van de Donk: “Conclusie hieruit is dat voordat patiënten met bispecifieke antilichamen beginnen, ze geen actieve infecties mogen hebben en moeten worden gescreend op HBV, HCV en hiv. Ook moet een individuele beoordeling worden gemaakt van passende profylaxe. Gebaseerd op het infectieprofiel van bispecifieke antilichamen wordt profylaxe voor pneumocystis jiroveci pneumonie (PJP) en herpes simplex/varicella-zoster aanbevolen voor alle patiënten. Patiënten die met bispecifieke antilichamen worden behandeld, moeten nauw en voortdurend in de gaten worden gehouden en aangemoedigd worden om actief tekenen van infectie te melden, om zodoende een snelle interventie mogelijk te maken. Gebaseerd op de ervaring van MajesTEC-1 moeten de immunoglobulinen-niveaus (IgG) elke 4 tot 6 weken worden gecontroleerd bij patiënten die met BCMA-gerichte bispecifieke antilichamen worden behandeld, en bij IgG < 4 g/l moet met IgG-suppletie gestart worden.”