Het congres van de European Hematology Association (EHA) zou dit jaar in Wenen plaatsvinden, maar was voor de tweede keer helemaal virtueel. Contact ‘in de wandelgangen’ is daardoor niet mogelijk, maar een online congres heeft wel een groot voordeel: het aantal registraties was vorig jaar en ook dit jaar ongeveer dubbel zoveel als in afgelopen jaren. “En er is bovendien na de lezingen veel meer ruimte voor discussie”, stelt prof. Ruud Delwel, voorzitter van de EHA-congrescommissie.
De opzet van het virtuele congres was dezelfde als van voorgaande congressen op locatie. Er waren lezingen, parallelsessies, meet-the-expertbijeenkomsten, educational sessies en grote voordrachten zoals de José Carreras-lecture over baanbrekend klinisch onderzoek en de David Grimwade-lecture over grensverleggend laboratoriumgebaseerd onderzoek. Op de vrijdag was ook het presidential-symposium, waar de zes beste abstracts worden gepresenteerd.
Het EHA-congres draait om zowel wetenschap als educatie. “Het is aan de ene kant fundamenteel en translationeel klinisch, en aan de andere kant een soort bijscholing voor de vele hematologen in de periferie”, legt Delwel uit. “Perifere hematologen bezoeken het congres veelal niet jaarlijks, maar willen wel op de hoogte blijven van ontwikkelingen. Voor hen zijn de educational sessies opgezet, waar de stand van zaken begrijpelijk wordt uitgelegd.”
Snel omgezet
Delwel is nog steeds onder de indruk van de snelle omschakeling in 2020 naar een virtueel congres. Hij was er nauw bij betrokken en zag van dichtbij hoe in tweeënhalve maand het hele programma werd omgezet naar online. “In het EHA-office in Den Haag hebben enkele jonge medewerkers dat heel snel in elkaar gezet. Enorm knap. En succesvol: normaal heeft het congres dertien- tot vijftienduizend aanmeldingen en zijn er continu zo’n tienduizend bezoekers aanwezig. Maar vorig jaar waren er meer dan 25 duizend registraties, en dit jaar ruim twintigduizend. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de goedkopere entree, en het wegvallen van reis- en verblijfkosten. Ondanks dit succes is er denk ik inmiddels wel weer behoefte aan een echt congres. Online heeft voordelen maar je mist het echte contact en de informele ontmoetingen en gesprekken. Dat is misschien mede de reden dat er dit jaar iets minder ‘bezoekers’ waren dan vorig jaar.”
Ook dit jaar was het congres erg geslaagd, vindt Delwel. Hij denkt dat bezoekers er eveneens positief over zijn. De sessies waren goed bezocht, waarbij Delwel het vooral mooi vindt dat clinici en wetenschappers bij elkaar komen: “Artsen leren om toe te passen wat we weten, en wetenschappers onderzoeken wat we nog niet weten. Het is prachtig als zij elkaar kunnen ontmoeten en kunnen discussiëren. Al een aantal jaar geleden wilden we een betere plek voor onderzoek binnen de EHA. Daar hebben we onder de naam YoungEHA een speciale dag voor opgezet, voorafgaand aan het eigenlijke congres. In het land waar het congres plaatsvond, brachten we jonge onderzoekers bij elkaar om te vertellen over hun lab-based onderzoek. Tegelijk stimuleerden we hen om EHA-lid te worden. Dat is een groot succes geworden. Inmiddels is het een vast onderdeel van het programma, met zo’n duizend bezoekers en veel aanmeldingen voor presentaties. Dat is dus een aanwas van jonge mensen bij de EHA.”
Kort en bondig
Als boeiend onderdeel noemt Delwel ook de workshops, met eveneens clinici en onderzoekers. Het format is bijzonder: onderzoekers presenteren hun werk in vijf minuten met maximaal vier slides. Daarna is er discussie. “Zo stimuleer je mensen om hoofdzaken van bijzaken te scheiden, en om bondig uit te leggen wat je hebt onderzocht en wat dat betekent. Dit zijn succesvolle meetings waar bezoekers graag komen en onderzoekers graag willen presenteren.”
De educational sessies zijn bedoeld voor artsen die bijvoorbeeld bepaalde typen patiënten behandelen. In de sessies worden zij op de hoogte gebracht van de stand van zaken en ontwikkelingen in hun vakgebied. Ook voor Delwel is dat leerzaam: “Ik hoorde een prachtig verhaal over gentherapie met CD34-positieve stamcellen bij kinderen met het Hurler-syndroom, een metabole ziekte. De therapie was succesvol, maar het blijft nog afwachten hoe deze therapie zich verder zal ontwikkelen. In het verleden kon gentherapie leiden tot leukemie. Er zijn inmiddels betere vectoren waardoor de kans op leukemie volgens behandelaars en onderzoekers nu nagenoeg nul is. Aan de andere kant is het prachtig dat we nu patiënten kunnen helpen die erg ziek zijn en waar geen oplossing voor was. Er wordt al heel lang gesproken over gentherapie, maar nu gebeurt het echt.”
Kleine stapjes
Over het algemeen zijn op het EHA-congres dit jaar geen grensverleggende resultaten gepresenteerd. Enkele late-breaking abstracts lieten wel verbetering zien in behandelresultaten bij bepaalde ziektes, maar grote stappen vooruit zijn niet gemaakt. “Maar,” stelt Delwel, “ook een paar procent verbetering telt mee. Het gaat steeds om kleine stapjes. Mede daarom is het EHA-congres erg belangrijk. Mensen kunnen de actuele informatie met elkaar delen en er met elkaar over discussiëren.”
Het congres duurde, net als vorig jaar, bij elkaar een hele week. Inclusief de voorafgaande YoungEHA-dag zelfs acht dagen. Vergt dat niet te veel van de congresvoorzitter? Delwel legt uit dat vooral de eerste drie dagen veel aandacht vragen: “De echte congresdagen waren op donderdag, vrijdag en zaterdag. Daarna waren er vier thematische dagen die zijn ingedeeld op ziektebeeld. Daar komen eerdere presentaties terug, waarbij er ruim tijd is voor discussie. Dat vind ik een voordeel van een virtueel congres: je kunt meer ruimte indelen voor vraag en antwoord. En met deze opzet was het voor mij als voorzitter goed te doen.”
Toekomst
Als interessante ontwikkeling voor de toekomst noemt Delwel met name de immuuntherapie. “Daar gebeurt erg veel dat leidt tot succesvolle behandelingen. Zo worden allerlei monoklonale antilichamen gebruikt in therapieën en CAR-T-celtherapie wordt heel succesvol ingezet bij kinderen met leukemie. Veel immuungerichte therapieën hebben een grote vlucht genomen. Een kwart eeuw geleden gebeurde er ogenschijnlijk weinig in dat veld, maar inmiddels is er heel veel bereikt. Overigens wel in samenhang met de moleculaire biologie. Daardoor leren we hoe antilichamen of T-cellen in elkaar zitten en hoe we vectoren kunnen maken. Ik vind dit een prachtig voorbeeld van hoe twee vakgebieden, namelijk het immuunveld en het moleculaire veld, kunnen samenwerken om doelen te bereiken. En onderzoek levert tegenwoordig grote hoeveelheden data op. Er zijn experts nodig om daarmee te kunnen omgaan. Zo is een van mijn eigen promovendi een bioinformaticus. Zelf ben ik bezig met het identificeren van ‘small molecules’. Ook dat is een groeiend onderzoeksveld, waarin we niet zonder chemici kunnen. Onderzoek wordt steeds meer multidisciplinair. En daardoor ook steeds interessanter, want het is boeiend om met heel andere disciplines samen te werken.”