Sander Tas (Amsterdam UMC) hield recent zijn oratie ‘Over netwerken en onverwachte interacties’ bij de aanvaarding van zijn hoogleraarschap reumatologie, in het bijzonder de moleculaire basis en behandeling van auto-immuunziekten. Een goed gekozen titel, omdat die aangeeft hoezeer Tas hecht aan samenwerking in onderzoek en zorg, én aan ruimte voor onderzoek buiten gebaande paden. Therapie op maat bij auto-immuunziekten is een reële mogelijkheid aan het worden, en verderop in de tijd is preventie van deze ziekten misschien zelfs mogelijk. Vooral als onderzoekers oog hebben voor onverwachte bevindingen om tot nieuwe inzichten te komen.
Tas sloot zijn inaugurale rede af met een oneliner die er zijn mag: “Het is de patiënt die de wetenschapper helpt om een paar treden hoger te komen en niet andersom”. De erkenning hiervan is in wetenschappelijk onderzoek lang onderbelicht gebleven, constateert hij. “Maar het staat nu op een kantelpunt”, zegt hij. “In de zoektocht naar financiering voor een onderzoek, stellen potentiële financiers nu echt de eis dat je daarin in het hele proces – van de onderzoeksopzet tot en met de uitvoering – de patiënt mee laat denken. Heel goed, want wij kunnen als wetenschappers wel denken dat we kunnen bepalen wat belangrijk is om te onderzoeken of goed is voor de patiënt, maar die leeft zelf dagelijks met zijn/haar ziekte en kan dit het best aangeven. Natuurlijk is het bij fundamenteel onderzoek soms lastig voor de patiënt om een inhoudelijke rol te spelen in de discussie. Maar er zijn ook patiënten die zelf een wetenschappelijke achtergrond hebben, en dat is natuurlijk helemaal waardevol.”
Het is tekenend voor hoe Tas naar zorg en wetenschap kijkt. Zijn hele oratie ademde het belang van samenwerking uit, zowel in wetenschappelijk onderzoek als in de zorg voor patiënten met auto-immuunziekten. “In ons centrum werken we op het gebied van systemische auto-immuunziekten gelukkig ook echt goed samen”, zegt hij. “Ieder vanuit zijn eigen expertise natuurlijk, maar vaak wel met de reumatoloog als regievoerder. Ik zie ons hierin duidelijk als de spin in het web. Wij hebben een vrij brede kennis van alle mogelijke manifestaties van auto-immuunziekten, meer dan bijvoorbeeld de neuroloog, nefroloog of longarts.”
De crisis benutten
De covid-19-periode heeft een duidelijke impuls gegeven aan die samenwerking. Binnen de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) werd een covid-19-werkgroep opgericht om kennis en best practices te delen. Ook binnen het Amsterdam UMC zochten artsen en wetenschappers elkaar op. Tas vertelde in zijn oratie hoe dit leidde tot de covid-19-studies binnen het Amsterdam Rheumatology & Immunology Center (ARC)1 en het Target-to-B!-consortium.2 In Target to B! worden vooral verschillen en overeenkomsten tussen ziektebeelden en ontwikkelde geneesmiddelen onderzocht. Zo werd duidelijk dat de behandeling met rituximab patiënten met een auto-immuunziekte een ernstig verhoogd risico op covid-19 gaf en dat vaccinaties ook minder goed werkten als patiënten dit middel gebruikten. Door multidisciplinair onderzoek in samenwerking met Sanquin kon dit tot op de ‘moleculaire bodem’ worden onderzocht.
“De pandemie heeft natuurlijk veel ellende gebracht, maar het heeft ons ook interessante onderzoekinzichten opgeleverd”, zegt hij. “De infrastructuur en het netwerk die de covidperiode ons hebben opgeleverd, moeten daarom ook beslist behouden blijven. Punt van aandacht hierbij is vooral de patiënten gemotiveerd te houden. In de covidtijd was er veel onzekerheid en iedereen was dus zeer bereid vragenlijsten in te vullen. Nu moet je andere argumenten vinden om mensen bij vragenlijstonderzoek te betrekken. Terugkoppeling van resultaten speelt hierin een belangrijke rol.”
Tas wil zelf graag een actieve rol blijven spelen in het behouden en verder uitbouwen van de netwerken ARC en Target to B!. De doorontwikkeling tot ImmuneHealthXL3 getuigt hiervan. “Doel hiervan is een bredere onderzoekinfrastructuur op te zetten naar analogie van het Oncode Institute”, zegt hij.
Zijpaden durven bewandelen
Het is moeilijker om over controversiële nieuwe bevindingen te publiceren dan over zaken die voortborduren op wat al bekend is, zei Tas tijdens zijn oratie. Terwijl dat volgens hem juist zo interessant is: “Je hebt een bepaalde hypothese, die blijkt niet uit te komen, maar je komt onderweg wel iets tegen dat interessant is om verder in te duiken. Dat heeft ons mooie nieuwe inzichten opgeleverd. Bijvoorbeeld dat bij kleuring van het weefsel uit ontstoken gewrichten van reumapatiënten voor het eiwit NIK niet alleen dendritische cellen aankleuren maar ook endotheelcellen. Daaruit bleek dat NIK een van de bepalende factoren is bij de vorming van nieuwe bloedvaten, een proces dat een belangrijke rol speelt bij het in stand houden van ontstekingsreacties. Dit leidde tot nieuwe inzichten, ook buiten reuma, want dit proces speelt ook een rol bij de groei van tumoren. Bij onverwachte bevindingen moet je dus juist opveren en niet teleurgesteld zijn omdat iets niet goed in het plaatje past.”
Tas spreekt in dit kader over het belang van zogenaamde ‘blue sky research’. “Ons onderzoek naar ‘extrathymic aire-expressing cells’ is hiervan een goed voorbeeld”, vertelt hij. “De hypothese was dat deze cellen mogelijk ook aanwezig zouden kunnen zijn in de ontstoken weefsels van patiënten met auto-immuunziekten. Dat bleek te kloppen, namelijk in het synovium van patiënten met reumatoïde artritis en in de speekselklieren van patiënten met het syndroom van Sjögren. We hebben nu funding van ReumaNederland voor vervolgonderzoek naar de mogelijke rol van deze cellen in ontstekingsziekten.”
Blijven onderzoeken
Tas benadrukt het belang dat arts-onderzoekers met academische ambities na hun promotieonderzoek parttime wetenschappelijk onderzoek blijven doen, zodat ze aangehaakt blijven bij de technologische ontwikkelingen die momenteel in een stroomversnelling terecht zijn gekomen. “Ontwikkelingen in (spatial) transcriptromics zorgen ervoor dat we tot nieuwe inzichten kunnen komen op basis van humane biopten”, zegt hij. “Dit is veel effectiever dan dierexperimenteel onderzoek, want wat werkt in de muis werkt zeker niet altijd in de mens.”
Verder benadrukt hij het belang om de immunologie beter te verankeren in de studie geneeskunde. “In vrijwel ieder vakgebied worden op dit moment nieuwe behandelingen geïntroduceerd die aangrijpen op het immuunsysteem”, zegt hij. “Basiskennis daarover is wel belangrijk als je geneesmiddelen voorschrijft die mogelijk ook immuungerelateerde bijwerkingen geven. Het onderwerp heeft in de geneeskundige opleiding en in de medisch specialistische vervolgopleidingen jarenlang geen grote rol gespeeld. Maar nu deze ontwikkeling zich voordoet, is het zaak dat dit verandert.”
Ziekte voorkómen
Onderzoek moet zich niet beperken tot betere behandeling van mensen met auto-immuunziekten, vindt Tas, hij wil ook onderzoek doen om deze ziekten te voorkomen. “De PRAIRI-studie4 was een eerste voorbeeld”, vertelt hij. “Vroegtijdige behandeling met rituximab bleek reumatoïde artritis niet te kunnen voorkomen, maar toonde wel een duidelijk uitstel. Ook zijn er aanwijzingen dat de ziekte uiteindelijk milder verloopt na deze interventie in de preklinische fase. Een ander voorbeeld is het onderzoek naar dendritische celvaccinatie om het immuunsysteem een reset te geven. Een derde is de toepassing van CAR-T-therapie bij patiënten met systemische lupus erythematodes. Dit geeft een langdurige medicijnvrije remissie, en misschien zelfs wel genezing. Verder onderzoek is bij alle drie deze voorbeelden nodig, maar ze geven wel aan dat het veld enorm in ontwikkeling is.”
Daarbij is het nu ook zaak, stelde Tas in zijn oratie, om de stap te zetten naar moleculair onderzoek om de auto-immuunontstekingsprocessen te ontrafelen en nieuwe targets te vinden. Hij noemde daarbij voorbeelden van moleculaire of histologische patroonherkenning in ontstoken weefsel om subtypen van ziekten vast te stellen. “We baseren ons nu nog vooral op klinische patroonherkenning om een diagnose te stellen”, zegt hij. “Maar we weten dat er verschillende typen ontstekingsreacties zijn en dat we de behandeling mogelijk kunnen verbeteren door dat beter te benutten. Daarop richten we ons nu bijvoorbeeld in de internationale 3TR-studie bij reumatoïde artritis.5”
Vertaling naar de praktijk
De grote uitdaging, stelt Tas, is nieuwe ontdekkingen te vertalen naar de klinische praktijk en daarmee dus ook naar nieuwe geneesmiddelen. In verband met dit laatste deed hij in zijn oratie een oproep aan de farmaceutische industrie tot maatschappelijk verantwoord ondernemen en aan artsen om medicatie doelmatig in te zetten. “In translationeel onderzoek is wel sprake van goede samenwerking tussen de academie en de farmaceutische industrie”, zegt hij. “Maar in de klinische inzet van geneesmiddelen moeten we echt nog stappen zetten.”
Ook daarin wil hij zelf een actieve rol spelen. Hij zit in de adviescommissie geneesmiddelen van de Federatie Medisch Specialisten en is voorzitter van de onlangs opgerichte Geneesmiddelencommissie van de NVR, die beziet of een nieuw middel een ‘game changer’, ‘nice to have’ of ‘me too’ is. “Een belangrijke vraag in de bepaling wat een nieuw middel mag kosten”, zegt hij. “Maar de daadwerkelijke prijsbepaling hoort niet bij ons als dokters thuis. Daar moet heldere wet- en regelgeving voor komen. Natuurlijk hebben we de sluis voor dure geneesmiddelen als instrument, maar die heeft als nadeel dat het lange tijd kan duren voordat een nieuw middel zijn weg vindt naar de patiënt. Dat moet sneller als het om een middel gaat dat echt toegevoegde waarde heeft.”
Referenties:
- Amsterdam Rheumatology & Immunology Center (ARC)
- Target to B!
- Protecting, maintaining, restoring and boosting a healthy immune system from childhood to old age
- Gerlag D, Safy M, Maijer K et.al. Effects of B-cell directed therapy on the preclinical stage of rheumatic arthritis: the PRAIRI study. Annals of the Rheumatic Diseases. Vol, 78 issue 2 2017. Doi: 1136/annrheumdis-2017-212763.
- 3TR Study – Pathobiology of EARLY (3TR) and established (PeSAC) Arthiritis Cohort