Uit een Nederlandse studie blijkt dat in Nederland jongvolwassenen met T-lymfoblastair lymfoom en burkittlymfoom slechtere overlevingskansen hebben dan kinderen, maar dat er geen verschil is voor diffuus grootcellig B-cellymfoom.
Jongvolwassenen (AYA’s) met non-hodgkinlymfoom hebben slechtere overlevingskansen dan kinderen met dezelfde ziekte, zo blijkt uit Amerikaanse studies. Is in Nederland ook sprake van zo’n overlevingsverschil? Dat onderzochten Maya Schulpen (Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie) en collega’s van onder meer HOVON en IKNL op basis van cijfers uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR).
Zij gaven specifieke aandacht aan de meest voorkomende subtypen: diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL), burkittlymfoom (BL), T-lymfoblastair lymfoom (T-LBL) en anaplastisch grootcellig lymfoom (ALCL).
De 5-jaarsoverleving bij AYA’s met T-LBL en BL was ruim 20% lager dan bij kinderen met dezelfde ziekte. De kans om te overlijden aan deze vormen van non-hodgkinlymfoom was bijna 3 tot 4 keer groter onder AYA’s na correctie voor follow-upduur, geslacht, diagnoseperiode, ziektestadium en therapie.
In tegenstelling tot Amerikaanse studies was er in Nederland geen verschil in overleving tussen kinderen en AYA’s met DLBCL. De onderzoekers wijzen op het feit dat belemmeringen rondom zorgverzekeringen een negatief effect kunnen hebben op de overleving van AYA’s met DLBCL in de Verenigde Staten.
Bron: