Een Nederlandse studie laat overlevingsverschillen zien tussen kinderen en AYA’s – adolescenten en jongvolwassenen – voor enkele vormen van non-hodgkinlymfoom. Onderzoekster dr. ir. H.E. (Henrike) Karim-Kos (IKNL; Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie) bespreekt de verschillen en het doel van het onderzoek.
Uit diverse studies in de VS is voor verschillende hematologische kankers gebleken dat AYA’s een slechtere prognose hebben dan kinderen met dezelfde ziekte. Is dat ook in Nederland het geval? Voor acute lymfatische leukemie (ALL) is al bekend dat jongvolwassenen die intensiever worden behandeld volgens kinderprotocol betere overlevingskansen hebben dan degenen die zijn behandeld volgens volwassenenprotocol. “Dat maakte ons nieuwsgierig om te onderzoeken of dit prognoseverschil tussen kinderen en AYA’s voor nog meer kankersoorten geldt en mogelijk consequenties heeft voor de behandeling”, vertelt Henrike Karim-Kos.
Verschil voor T-LBL, niet voor DLBCL
De recent gepubliceerde studie is gedaan met data van 1990 tot en met 2015 uit de Nederlandse Kanker Registratie (NKR). Er is nagegaan of een overlevingsverschil aanwezig is voor 4 subtypen van non-hodgkinlymfoom: T-lymfoblastair lymfoom (T-LBL), burkittlymfoom (BL), diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) en anaplastisch grootcellig lymfoom (ALCL).
Het belangrijkste resultaat uit de studie is dat voor T-LBL een verschil is gevonden van 23% in de 5-jaarsoverleving (78% bij kinderen vs. 55% bij AYA’s). Karim-Kos geeft als verklaring: “Een van de oorzaken kan de hogere toxiciteit van de therapie zijn die we bij jongvolwassenen zien ten opzichte van kinderen, daarom kan minder intensieve therapie gegeven worden. Ook kan de inzet van stamceltransplantatie een oorzaak zijn: dat vindt bij AYA’s met T-LBL vaker plaats. Bij kinderen gebeurt dat alleen bij hoogrisicopatiënten. En stamceltransplantatie is niet zonder risico’s. Voor T-LBL is echter zeer weinig bekend over de biologie. Daar liggen mogelijk ook verschillen.”
Opvallend is verder dat voor DLBCL geen verschil werd gevonden, terwijl dat in de VS wel het geval was. Karim-Kos vindt deze bevinding bijzonder, omdat kinderen met DLBCL veel intensiever worden behandeld dan jongvolwassenen. “Dat leidt tot de vraag of we kinderen met DLBCL wellicht minder intensief zouden kunnen behandelen. Ik heb gemerkt dat ook hemato-oncologen dit resultaat verrassend vinden en dat het onderlinge uitwisseling van kennis over bijvoorbeeld de behandeling op gang heeft gebracht. Het kan ook zijn dat DLBCL bij kinderen anders is dan bij jongvolwassenen, waardoor we hen toch intensief moeten behandelen. In vervolgonderzoek willen we daarom meer gedetailleerd kijken naar de moleculaire karakteristieken van dit type lymfoom, de behandeling en gerelateerde toxiciteit.”
Rituximab
Kinderen met BL hadden gemiddeld een 24% betere 5-jaarsoverleving dan jongvolwassenen (87 vs. 63%), maar het verschil nam af over de tijd. De belangrijkste reden is de verbeterde behandeling van jongvolwassenen met BL, waardoor de 5-jaarsoverleving toenam van 48% naar 79%. “Dat komt vooral door de introductie van rituximab”, denkt Karim-Kos. “Dat middel is in 2004 geïntroduceerd bij jongvolwassenen, 10 jaar eerder dan bij kinderen. De overleving bij kinderen steeg eveneens over de tijd, maar wel minder: van 83% naar 90%. In de periode 2010-2015 was er voor BL alleen een overlevingsverschil tussen patiënten van 30-39 jaar en jonger dan 30 jaar, namelijk 67% versus 88-92%.
Voor ALCL werd een verschil gevonden van 7%, maar dat was alleen significant na correctie voor follow-uptijd, periode van diagnose, geslacht en stadium van de ziekte. “Op basis van dit onderzoek is het moeilijk om te zeggen of er nu echt een verschil is”, zegt Karim-Kos. “Wel weten we dat ALK-eiwitexpressie vaker afwezig is bij AYA’s, wat samengaat met een mindere prognose. Helaas was deze informatie niet beschikbaar voor deze studie.”
Relevantie
Het uiteindelijke doel van dit soort onderzoek is om bij te dragen aan meer leeftijdsspecifieke behandeling, stelt Karim-Kos. “Kinderen kunnen een meer intensieve behandeling aan dan iets oudere patiënten, maar de vraag is waar dat knikpunt precies ligt. Dat kan voor ieder type kanker weer anders zijn. Nu is er het kinderprotocol tot de leeftijd van 18 jaar, daarna van de ene op de andere dag het volwassenenprotocol gebaseerd op de grote groep kankerpatiënten van rond de 60 jaar. Is dat een terechte scheiding? Jongvolwassenen met kanker, die nu vaak tussen wal en schip vallen, zijn wellicht meer gebaat bij een leeftijdsspecifieke behandeling. Maar nu was ons doel eerst om overlevingsverschillen tussen kinderen en jongvolwassenen in kaart te brengen voor 4 vormen van non-hodgkinlymfoom. Dat dient als basis voor toekomstig onderzoek.”
Bron:
Schulpen M, Beishuizen A, Chamuleau MED, et al. Survival disparities between children and adolescents and young adults for the major subtypes of non-Hodgkin lymphoma in the Netherlands: a large population-based study. Haematologica. 2024;109:936-41.
Enkele data uit de studie
Tussen 1990 en 2015 werden in Nederland 1.031 kinderen en 4.608 AYA’s gediagnosticeerd met non-hodgkinlymfoom. Bij kinderen was BL de meest voorkomende vorm (33%), bij AYA’s DLBCL (41%). In de studie werden grote verschillen in eerstelijnsbehandeling gevonden tussen leeftijdsgroepen, onafhankelijk van het subtype. Tussen 2010 en 2015 werd rituximab gegeven aan 67% van de AYA’s met BL en 93% van de AYA’s met DLBCL. Bij kinderen was dit een stuk lager: respectievelijk 11% en 49%.
Reactie prof. dr. M.C. (Monique) Minnema, UMC Utrecht
“Dit onderzoek is een goede eerste stap om inzicht te geven in de zorg voor tieners en jongvolwassenen. We hopen AYA-zorg een speerpunt te maken in ons onderzoek en de zorg van de afdeling hematologie van het UMC Utrecht en daarmee belangrijke verbeteringen te kunnen realiseren.”
Reactie dr. Jan Loeffen, Prinses Máxima Centrum
“Recent hebben onderzoekers uit het Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie een hoog risicogroep ontdekt dat veel voorkomend is op de tienerleeftijd en tot 70% van de recidieven bij T-LBL kan verklaren. Deze subgroep kenmerkt zich door een unieke samensmelting van 2 genen. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of deze afwijking ook vaker voorkomt bij jongvolwassen en het verschil in overleving kan verklaren”