Bij patiënten met ernstig, ongecontroleerd astma die deelnamen aan zeven RCT’s zijn een voorgeschiedenis van exacerbaties, onderhoudsbehandeling met corticosteroïden, neuspoliepen, Aziatische afkomst, inclusie in Azië of West-Europa en verhogingen van het aantal eosinofielen in bloed en de FeNO-concentratie (vooral wanneer gecombineerd en aanhoudend) geassocieerd met een verhoogd exacerbatierisico.
Het doel van dit onderzoek was om demografische en klinische kenmerken evenals biomarkers te identificeren die zijn geassocieerd met een verhoogd exacerbatierisico bij patiënten met ernstig, ongecontroleerd astma. Daarvoor werden gegevens van 7 fase II/III-RCT’s waarin biologicals werden vergeleken met placebo, samengevoegd. Het jaarlijkse aantal astma-exacerbaties (AAER) voor patiënten die waren gerandomiseerd naar placebo, werd beoordeeld op basis van klinische kenmerken op baseline en op basis van biomarkerconcentraties op baseline en tijdens het onderzoek.
De AAER voor de 2016 patiënten in de gecombineerde placebogroep was 0,91 (95%-BI 0,84-0,98). Baseline-kenmerken die waren geassocieerd met een hogere AAER waren frequente of ernstige exacerbaties in de voorafgaande 12 maanden, neuspoliepen, onderhoudsbehandeling met orale corticosteroïden, Aziatisch ras en inclusie in een Aziatisch of West-Europees centrum. Ook nam de AAER toe met het aantal eosinofielen in bloed en de FeNO-concentratie op baseline, waarbij de hoogste AAER werd gevonden bij patiënten met ≥ 300 eosinofielen/μl en FeNO ≥ 50 ppb. Er werd geen relatie gezien tussen de serum-IgE-concentratie op baseline en de AAER. Het combineren van criteria voor type 2 inflammatie (eosinofielen en FeNO) had een grotere prognostische waarde dan beide biomarkers alleen. Ook waren aanhoudende verhogingen van eosinofielen en FeNO tijdens de studieperiode geassocieerd met een hogere AAER.