Een longitudinale analyse van monozygote tweelingen uit het EMIF-AD PreclinAD-cohort laat zien dat plasmaspiegels van amyloïd-β1-42/1-40, p-tau181 en GFAP kunnen worden gebruikt als screening tool voor alzheimerpathologie bij cognitief gezonde ouderen.
Bij 200 monozygote tweelingen ≥ 60 jaar zonder cognitieve problemen uit de EMIF-AD PreclinAD-studie werd de waarde van plasmaspiegels van amyloïd-β1-42/1-40, p-tau181 en GFAP beoordeeld om vroege alzheimerpathologie te detecteren, waarbij rekening werd gehouden met confounding door genetische en vroege omgevingsfactoren. Bij alle tweelingen werd op het moment van inclusie de amyloïd-β-status bepaald en bloed afgenomen. Daarnaast waren van 80 tweelingen aanvullende plasmamonsters beschikbaar die ongeveer 10 jaar voorafgaand aan de amyloïd-β-statusbeoordeling waren verzameld als onderdeel van de Netherlands Twin Register Biobank-studie.
Amyloïdpathologie kon worden voorspeld met behulp van op bloed gebaseerde biomarkers, verkregen op het moment van beoordeling van de amyloïdstatus (amyloïd-β1-42/1-40 AUC 0,65; p = 0,01; p-tau181 AUC 0,84; p < 0,001; GFAP AUC 0,74; p < 0,001), maar ook met die verkregen 10 jaar voorafgaand aan de beoordeling van de amyloïdstatus (amyloïd-β1-42 /1-40 AUC 0,69; p = 0,03; p-tau181 AUC 0,92; p < 0,001; GFAP AUC 0,84; p < 0,001). Over de tijd daalden de amyloïd-β1-42/1-40-spiegels (β (SE) -0,12 (0,01); p < 0,001) en stegen de p-tau181-spiegels (β 0,02 (0,01); p = 0,004). Amyloïd-β-positieve personen vertoonden een sterkere toename in p-tau181 in vergelijking met amyloïd-β-negatieve personen (β 0,06 (0,02); p = 0,004). Ook neigden amyloïd-β-positieve personen naar een sterkere toename van GFAP (β 0,04 (0,02); p = 0,07). Binnen monozygote tweelingparen hadden degenen met hogere plasma p-tau181- en lagere amyloïd-β1-42/1-40-spiegels meer kans op een amyloïd-β-positieve status (β 0,95 (0,26); p < 0,001; β -0,28 (0,14); p < 0,05), wat wijst op een minimale bijdrage van genetische en vroege omgevingsfactoren.
Bron: