DARE-NL is een nieuwe nationale infrastructuur voor ontwikkeling van cel- en gentherapie vanuit de academie. Een KWF-subsidie van ruim vijf miljoen euro stelt de initiatiefnemers in staat om de bestaande knelpunten in de ontwikkeling en toepassing van cel- en gentherapie weg te nemen. Het ambitieniveau is hoog, realiseren zij zich. “We hebben dan ook niet voor niets gekozen voor de naam DARE-NL, we gaan de uitdaging aan.”
De beloften van cel- en gentherapie zijn groot, maar de patiënt kan nog te weinig profiteren van deze innovatieve mogelijkheden. Er is sprake van wetenschappelijke onzekerheden op het gebied van onderzoeksmethodiek, veiligheid en effectiviteit en productie van de therapieën, vanwege het complexe werkingsmechanisme en de patiëntspecifieke toepassing. De kennis en ervaring is versnipperd tussen academische medische centra, onderzoeksinstituten en andere stakeholders zoals IP-experts, juristen, health technology assesment-experts, het CBG en Zorginstituut Nederland. De gecertificeerde grondstoffen zijn beperkt beschikbaar en duur. Er is een tekort aan specialistisch getraind personeel. De wet- en regelgeving is ingewikkeld en loopt achter op de medisch-technologische ontwikkelingen. De ervaring met het registratietraject van cel- en gentherapie schiet tekort. Er zijn juridische uitdagingen vanwege de geringe kennis rondom (gedeelde) eigendomsrechten. En er is sprake van beperkt inzicht in de kostprijzen en vergoedingsmogelijkheden door zorgverzekeraars.
Vraag KWF als startpunt
Reden genoeg dus voor de initiatiefnemers van DARE-NL om tot actie te komen. “De directe aanleiding vormde een vraag van KWF aan experts welke problemen zij ervaren om innovaties naar de klinische praktijk te brengen”, vertelt dr. ir. Trudy Straetemans, tumorimmunoloog en universitair hoofddocent van het UMC Utrecht. Zij geeft leiding aan het projectteam van DARE-NL. “Onze inbreng leidde tot de subsidie waarmee we DARE-NL tot stand konden brengen”, zegt ze. Prof. dr. Edwin Bremer, hoofd immunohematologie UMC Groningen, vult aan: “Er is heel veel ontwikkeling op het gebied van cel- en gentherapie maar veel te weinig daarvan bereikt de klinische praktijk. Met ons initiatief willen we dat oplossen.”
Dat het initiatief vanuit de academie komt is logisch, stelt Straetemans, want de ontwikkelingen in cel- en gentherapie spelen zich ook voor een belangrijk deel binnen de academie af. “Daar ligt de expertise in het onderzoek naar cel- en gentherapie”, zegt ze. “De toegang hier tot patiëntensamples en klinische kennis is essentieel. Maar we lopen aan tegen hindernissen. Alleen al de complexe en weinig flexibele GMP-regelgeving bijvoorbeeld waaraan moet worden voldaan voor het maken van de producten. Maar ook de internationale verschillen in wetgeving die het moeilijk maken grotere Europese studies te doen.”
De krachten bundelen
Tot nu toe werken de academische centra vooral zelfstandig aan de ontwikkeling van cel- en gentherapie. “In DARE-NL bundelen we de krachten”, zegt Bremer. “We brengen alle kennis en kunde op het gebied van cel- en gentherapie bij elkaar in één nationale infrastructuur. Dit maakt harmonisatie, stroomlijning en vereenvoudiging van het ontwikkelings- en productieproces van cel- en gentherapie mogelijk. We weten dat verbetering nodig is, want op dit moment heeft bijvoorbeeld zestig procent van de B-lymfoompatiënten geen baat bij CAR T. Daarom gaan we onderzoek doen naar nieuwe concepten om dit op te lossen. We gaan versnelling bieden door kennisdeling, harmonisatie, regulatoire zaken vroeg in het proces regelen en health-technology-assesmentkennis in te brengen in de projecten.”
Dr. Inge Jedema, hoofd translationele celtherapie Antoni van Leeuwenhoek, vult aan: “Ieder instituut ontwikkelt en valideert nu zijn eigen assays”, zegt ze. “Dit gebeurt pas tegen de tijd dat een ontwikkeling richting kliniek gaat. Dan moet het ineens snel en het wordt dan deels zelf gedaan en deels uitbesteed. Dat kan veel beter gestroomlijnd. We moeten dit harmoniseren en daarbij moeten we ook testen of we allemaal dezelfde kwaliteit behalen.”
Volop plannen
Zo zijn er meer plannen. De procedures voor de GMP-richtlijnen harmoniseren bijvoorbeeld. Iets dat al begint met de kwaliteit van de grondstoffen. Maar ook de ontwikkeling van een clouddatabank om de validatie van resultaten met elkaar te delen. Bremer: “Ook willen we komen tot een centrale faciliteit voor de productie en ontwikkeling van vectorbatches, het vehikel om ex vivo genetische informatie in de cel te brengen, een grondstof voor de CAR T- en CAR-NK-productie dus. Virale producten kopen bij de industrie is immers kostbaar. In DARE-NL zal Groningen een faciliteit voor het lentivirus opzetten en Amsterdam voor het retrovirus. Dit willen we uitbreiden met andere vectoren.”
Nog een ambitie is een rol spelen in de ontwikkeling in niet-viraletransvectiemethodologie. “CRISPR-castechnologie om genen uit te schakelen vergt een zorgvuldige implementatie”, zegt dr. Harry Dolstra, immunoloog en universitair hoofddocent Radboudumc. “We gaan ons ook richten op eigen ontwikkeling op dit gebied, of vormen van samenwerking hiervoor.”
Partijen betrekken
De problemen met cel- en gentherapie liggen deels binnen de wetenschap maar deels ook daarbuiten: personeel, wet- en regelgeving, juridisch, financieel. “Dat hebben wij ook gesignaleerd”, zegt Straetemans. “Het verklaart de brede opzet van DARE-NL en onze inspanningen om andere partijen te betrekken die ons kunnen ondersteunen. Denk aan patiëntverenigingen, de ATMP-werkgroep Nederland en Vlaanderen en het Oncode Instituut. We willen afspraken maken hoe we informatie kunnen delen binnen de kaders van background intellectual property en hoe we omgaan met gezamenlijk intellectual property die uit het consortium komt. Ook willen we kennis omtrent intellectual-propertyzaken in vroege ontwikkelingsstadia bij de ATMP-onderzoekers brengen via ons platform. Met het CBG gaan we de dialoog aan om in een vroeg stadium vast te stellen welke eisen aan de kwaliteit van een product worden gesteld, zodat de data die gegenereerd worden in een fase I-studie voldoet aan de eisen de nodig zijn om een product uiteindelijk te kunnen registreren.”
Zelf mensen opleiden
Een probleem waarmee DARE-NL rekening moet houden, is het tekort aan specialistisch getraind personeel. Straetemans. “We gaan daarom zelf trainingen aanbieden en stages tussen de centra organiseren. Daarnaast vragen we aandacht om de ontwikkeling op het gebied van cel- en gentherapie meer een plaats te geven in de geneeskundige en biomedische masterstudies.” Dolstra vult aan: “We zullen zelf de mensen moeten opleiden, dat realiseren we ons. Maar we zijn ervan overtuigd dat we die ook daadwerkelijk zullen vinden. Voor jonge onderzoekers die een rol willen spelen in de ontwikkeling van nieuwe cel- en gentherapieën bieden we immers een buitengewoon interessante infrastructuur om zich in te ontwikkelen.”
Vijf jaar
DARE-NL gaat in juni formeel van start en gunt zichzelf vijf jaar om tot een duurzame infrastructuur te komen. “Over vijf jaar kunnen we de ontwikkelingstijd van een nieuw cel- of gentherapieproduct tot aan klinische testfase significant verminderen van tien naar vijf jaar”, zegt Straetemans. “Dan kunnen we dus de toegang tot deze veelbelovende behandelingen voor patiënten verbeteren.”
Het projectteam van DARE-NL bestaat uit gerenommeerde onderzoekers uit alle acht de universitaire medische centra, plus het Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie, het Antoni van Leeuwenhoek, Sanquin Research en het Utrechts Instituut voor Farmaceutische Wetenschappen van de Universiteit Utrecht.