“De tijd is rijp om in de medische opleidingen preventie centraal te stellen”
Het Raamplan Artsopleiding 2020 is richtinggevend voor de geneeskundeopleidingen. Preventie en gezondheidsbevordering zijn kernbegrippen in dit document. Logisch, stelt hoogleraar ontwikkeling van medisch onderwijs Roland Laan (Radboudumc, Nijmegen), want het sluit aan bij de al bestaande ontwikkelingen in het medische veld. Het raamplan is dan ook nadrukkelijk op basis van consensus tot stand gekomen en kan rekenen op een breed draagvlak.
In het Raamplan Artsopleiding 2020 is preventie een sleutelbegrip en dat is ook begrijpelijk, stelt Laan. Hij legt uit: “Het raamplan wordt eens in de zoveel jaar herzien en het is zaak om voordat je dat doet in kaart te brengen wat de toekomstige gezondheidszorg voor uitdagingen met zich meebrengt. Daarbij hebben we vastgesteld dat een steeds groter beroep wordt gedaan op de zorg, door veroudering en technologische ontwikkelingen. En als je de kostenontwikkeling die hiermee samenhangt wilt dempen, is meer aandacht schenken aan preventie en gezondheidsbevordering de aangewezen weg.”
Consensus
Maar dan is de vraag gerechtvaardigd: waarom nu pas die nadrukkelijke aandacht voor preventie en gezondheidsbevordering? “Het is niet zo dat hier in de huidige opleidingen geen aandacht voor bestaat”, zegt Laan. “Er is zelfs groeiende aandacht voor. Tegelijkertijd dateerde het vorige raamplan uit 2009. Een raamplan is een consensusdocument en consensus levert veelal niet de meest vooruitstrevende documenten op. Maar als ik kijk naar hoe het nieuwe raamplan wordt ondersteund, dan zie ik wel dat de beslissing om nadruk te leggen op preventie breed wordt gedragen. Er ligt dus een brede basis om tot implementatie te komen, de tijd is er rijp voor. Al zal het een uitdaging blijven, want het is natuurlijk niet zo dat ineens geen curatieve dokters meer worden opgeleid. De opleiders moeten dus nu wel nadenken over de vraag welke onderwerpen nu minder aandacht moeten gaan krijgen binnen de vastgestelde termijn van zes jaar voor de basisopleiding.”
Dat Laan het raamplan een consensusdocument noemt, is terecht. Het is duidelijk op andere wijze tot stand gekomen dan eerdere versies, stelt hij. “Toen werd een groep verondersteld wijze mensen bij elkaar gezet om het te schrijven”, vertelt hij. “Deze keer is gestart met een conferentie rondom thema’s waarbij alle medische disciplines betrokken waren. Ook bij het inhoudelijk vervolg daarop zijn alle disciplines betrokken, plus wetenschappers, verpleegkundigen, paramedici, jong afgestudeerde specialisten en het ministerie van VWS. We hebben ook goed afgestemd met de vervolgopleidingen.”
Pleidooi voor samenwerking
De gedachte van de opstellers van het raamplan is dat preventie een onderwerp is voor alle medisch specialismen. “Ook een chirurg kan er wat mee”, stelt Laan. “Als een patiënt moet worden geopereerd, is het postoperatieve effect mede afhankelijk van diens algemene gezondheidstoestand. Een chirurg kan daarin minstens een signalerende functie vervullen. Bovendien is het raamplan nadrukkelijk een pleidooi voor interprofessionele samenwerking: iedere specialist kan aan preventie denken, kan er aandacht voor hebben in relatie tot de patiënt in zijn spreekkamer en erover in contact treden met een huisarts of paramedicus.”
Hebben alle specialisten verstand van het onderwerp preventie? “Dat zal per individu verschillen maar ook per beroepsgroep”, zegt Laan. “Ik kan me voorstellen dat een huisarts er meer mee heeft dan een plastisch chirurg. Maar grosso modo denk ik dat er zeker ruimte is voor verbetering op dit punt. Het raamplan vraagt aandacht daarvoor in de zes jaar van de basisopleiding. De volgende vraag is natuurlijk wat de vervolgopleidingen en bij- en nascholingen hiermee gaan doen. Ook daarvoor moet aandacht komen, want specialist zijn betekent een leven lang leren.”
De grote aandacht voor preventie zal helpen om de verwachte groei van de zorgvraag af te remmen en het beroep op de ziekenhuiszorg te verminderen, stelt Laan. “De zorg zal in de toekomst steeds meer dichtbij de patiënt geregeld gaan worden”, zegt hij. “Voor medisch specialisten zal dit betekenen dat zij hun werk ook deels verleggen naar buiten het ziekenhuis. Dat proces is al gaande.”
Strijden om voorrang
Natuurlijk zijn in de voorbereidende fase van het schrijven van het raamplan veel meer onderwerpen op tafel gekomen dan alleen preventie en gezondheidsbevordering. “Het is logisch dat partijen vanuit hun eigen perspectief aandacht vragen voor onderwerp x, y of z”, zegt Laan. “Dit kan betrekking hebben op allerlei onderwerpen: ict, de laatste levensfase, persoonsgerichte zorg, communicatie. Die strijden allemaal om voorrang en daar moeten we keuzes in maken. Daarbij zijn we ons bewust geweest van de beperking van een zesjarige basisopleiding en dus van de noodzaak ons te richten op de algemene competenties die iemand nodig heeft om verantwoord te kunnen handelen, zodanig dat hij na zijn afstuderen ook kan handelen op de specifieke gebieden die belangrijk voor hem zijn. Om een voorbeeld te noemen: wat belangrijk is om goed te kunnen handelen in stervensbegeleiding is goed kunnen luisteren, communiceren en samen met de patiënt beslissingen nemen. Maar dat zijn algemene competenties die ook in andere vormen van medisch handelen essentieel zijn en daarom richten wij ons juist daar op.”
Dit neemt niet weg, erkent Laan, dat ook andere zaken – denk bijvoorbeeld aan digitalisering, big data en AI, aandacht verdienen. “De arts moet op de hoogte zijn van de potentie van deze ontwikkelingen”, zegt hij, “maar hij hoeft er geen specialist in te zijn. Hij moet er vooral goed in kunnen samenwerken met de mensen die dat wel zijn. Bedenk daarbij ook dat een aantal studierichtingen werkt met een kern- en een keuzeprogramma. Op basis van de algemene competenties kan iemand zich in zo’n keuzeprogramma verder ontwikkelen, kiezen voor een aandachtgebied als kunstmatige intelligentie bijvoorbeeld.”
Leidt dit tot specialisaties met aan de ene kant ‘mensendokters’ en aan de andere kant ‘it-artsen’? “Nee, dat denk ik niet, ik vind dat alle dokters mensendokters moeten zijn”, zegt Laan. “Wat niet wegneemt dat er specialismen zijn die een sterke band hebben met technologie. Dat verklaart waarom er ook al beroepen zijn als klinisch technoloog, beroepen dus die op het grensvlak liggen van technologie en geneeskunde. Primair technologisch gericht, maar tegelijk ook werk waarin communicatieve vaardigheden essentieel zijn.”
Interprofessioneel leren
Laan zegt op verschillende mogelijkheden ruimte te zien om de samenwerking tussen disciplines – zoals hij bij herhaling stelt nadrukkelijk een doel van het raamplan – vorm te geven. “Dat begint met het begrip werkplekleren”, vertelt hij. “De opleiding geneeskunde is deels klassikaal en speelt zich deels op de werkplek van de arts af. Op die werkplek komt een scala aan professionals bij elkaar. Iedereen leert daar min of meer automatisch over de bijdragen van de anderen aan het werkproces en hoe je daarin kunt interacteren. Dat is één route, maar het is niet genoeg omdat interprofessioneel samenwerken nog niet overal in de zorg in dezelfde mate vorm krijgt. Daarom vraagt het raamplan ook zo expliciet aandacht voor interprofessioneel leren. Om één voorbeeld te geven: zowel de arts als de verpleegkundige moeten leren effectief met de patiënt te communiceren. Waarom zou je dat dan onafhankelijk van elkaar moeten doen?”
De opleidingen zijn ervan doordrongen dat ze het vormgeven van die samenwerking niet alleen aan kunnen, stelt Laan. “De opleidingsziekenhuizen hebben daar hulp bij nodig”, zegt hij, “van de perifere ziekenhuizen, de huisartsen, verpleegkundigen, maatschappelijk geneeskundigen en patiënten. Dit vraagt om een volwassen partnerschap tussen al deze partijen. Het is zaak dat dit proces zorgvuldig wordt vormgegeven.”
Tekst: drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist