Elise van Mulligen vond tijdens haar promotieonderzoek in Rotterdam minimale verschillen tussen twee medicatie-afbouwstrategieën voor reumatoïde artritis: eerst de conventionele DMARD afbouwen gevolgd door de biological, of andersom.
Van Mulligen onderzocht de klinische uitkomsten, het patiëntenperspectief en de kosteneffectiviteit van verschillende afbouwstrategieën. Daarbij maakte ze gebruik van data uit de Tapering strategies in Rheumatoid Arthritis (TARA)-trial. Tot 9 maanden was er geen verschil in het aantal flares tussen het afbouwen van eerst de csDMARD gevolgd door de TNF-remmer en de omgekeerde afbouwsequentie. Echter, na 12 maanden hadden patiënten die eerst de TNF-remmer afbouwden, 10% meer kans (niet-significant) op een flare in vergelijking met patiënten die eerst de csDMARD afbouwden. Na twee jaar was er geen verschil zichtbaar tussen de groepen. Hoewel er verschillen waren voor wat betreft gezondheidszorgkosten en maatschappelijke kosten, waren de totale kosten van beide afbouwstrategieën vergelijkbaar.
Bron: Erasmus Universiteit