Met een ras-specifieke bepaling van de longfunctie kan ten onrechte longschade vastgesteld worden, doordat bepaalde minderheden als normale variatie gezien worden. Een mogelijke oplossing is het gebruik van universeel toegepaste multi-etnische bepalingen, die nauwkeuriger lijken te zijn.
Bij het meten van de longfunctie wordt gebruikgemaakt van ras-specifieke vergelijkingen. Dit systeem kent echter grote onverklaarbare raciale verschillen in de ernst en uitkomsten van COPD. Zo hebben Afro-Amerikaanse personen slechtere uitkomsten.
In een cohort Amerikanen met manifeste COPD of met een toegenomen risico hierop, is het verband tussen ras-specifieke en universele bepalingen van de longfunctie en diverse uitkomsten berekend. De ras-specifieke bepalingen waren minder goed in het vaststellen van de longfunctie dan de universele alternatieven. Bij toepassing van de ras-specifieke bepaling hadden Afro-Amerikanen een betere longfunctie dan niet-Spaanse blanke personen. De FEV1 was respectievelijk 76,8 en 71,8% van voorspeld (p = 0,02). Daarentegen bleken Afro-Amerikanen met de universele bepaling een slechtere longfunctie te hebben, met een FEV1 van respectievelijk 64,7 en 71,8% (p < 0,001). De fouten in de voorspelling waren minder groot bij toepassing van de universele bepaling dan met de ras-specifieke bepaling (p < 0,01).
Deze analyse wijst erop dat een ras-specifieke bepaling van de longfunctie een onderschatting geeft van de ziektelast bij bepaalde groepen mensen met manifeste COPD of met een verhoogd risico daarop. De bevindingen komen overeen met de pathologie, symptomen, uitkomsten en potentiële bijdragers aan COPD. Dit pleit ervoor om in deze populatie het gebruik van ras-specifieke bepalingen van longfunctie te heroverwegen. Multi-etnisch universeel toegepaste alternatieven hebben de voorkeur.