‘De patiënt’: de rubriek door de patiënt, voor de professional. Wat zijn de wensen, ervaringen, angsten, vreugdes en vooruitzichten van de patiënt? Het woord is deze keer aan Wilma Maas, 63 jaar. In 2006 werd bij haar de diagnose arthritis psoriatica gesteld. Anderhalf jaar geleden kwam daar nog artrose bij. Maar stil zitten is voor haar geen optie; ze maakt nog steeds wandelingen van soms wel 7 kilometer.
“Mijn klachten begonnen in 2006. Ik kreeg pijn in mijn vingers en polsen, vooral als ik me stootte. Verder had ik problemen bij het opstaan als gevolg van stijfheid in knieën en heupen. 2 jaar daarvoor had ik carpaletunnelsyndroom gehad waaraan ik was geopereerd. Ik ging in 2006 met mijn pijnklachten naar de huisarts, maar die deed aanvankelijk niets. Mijn zus heeft dezelfde klachten gehad en toen ik dat aan de huisarts vertelde, was hij bereid mij te verwijzen naar een reumatoloog. Omdat ik in die periode een tekenbeet had, werd ik eerst onderzocht op de ziekte van Lyme. Dat bleek niet aan de orde. Na meerdere onderzoeken werd de diagnose arthritis psoriatica gesteld. De klachten hadden zich inmiddels uitgebreid. Naast pijn in vingers en polsen had ik veel last van bulten en jeuk. De eerste 10 jaar kreeg ik hydroxychloroquine, de laatste jaren gebruik ik methotrexaat 2 x 2 mg per week. Daarnaast krijg ik foliumzuur en vitamine D.
Hydrotherapie
Anderhalf jaar geleden kreeg ik ook last van artrose. Dat vertaalt zich in pijn in de heupen, lage rug, knieën en handen. Op dit moment heb ik er niet veel last van, maar zodra het kouder wordt en regent geeft het veel klachten. Ik gebruik zo nu en dan pijnstillers, verder is er weinig aan te doen. Naar een pijnpoli wil ik nog niet. Ik kreeg het advies om daar zo lang mogelijk mee te wachten. Hydrotherapie geeft wel verlichting. Een keer per week bewegen in warm water onder begeleiding van een fysiotherapeut helpt echt. Dat merk ik in de zomermaanden als het zes weken stilligt.
Erfelijk
Mijn klachten hebben betaalde arbeid uiteindelijk onmogelijk gemaakt. Ik werkte lang in een restaurant. Dat heb ik tot 2014 volgehouden, daarna ging het echt niet meer. Dat betekent niet dat ik geen lichaamsbeweging meer heb. Ik fiets en wandel nog steeds. Vooral fietsen gaat nog heel goed. Wandelen iets minder, hoewel ik nog steeds tochten maak van 5 tot 7 kilometer. Maar slenteren in de stad bijvoorbeeld doe ik niet meer. Er is waarschijnlijk een erfelijke component; mijn beide kinderen hebben ook te maken gehad met reuma. Een dochter had jeugdreuma, ze heeft nu nog slechts lichte klachten. De ander heeft geen last meer. Hoe de reuma zich bij mij zal ontwikkelen weet ik niet, ik sta er niet al te veel bij stil. Het zal er waarschijnlijk niet beter op worden. Maar voorlopig gaat het nog. Er is zoveel wat ik nog wél kan.”