Amerikaanse onderzoekers beoordeelden het risico op therapiegerelateerd myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie (tMDS/AML) na behandeling in de laatste 2 decennia voor zowel veel voorkomende als zeldzame lymfoïde neoplasmata. De resultaten zijn gepubliceerd in eClinicalMedicine.
De onderzoekers identificeerden in Amerikaanse kankerregisters (periode 2000-2018) 1.496 gevallen van tMDS/AML onder 186.503 volwassenen die werden behandeld met chemo-/immuuntherapie voor lymfoïde neoplasmata (LN) en na 1 jaar nog in leven waren. Vervolgens kwantificeerden ze gestandaardiseerde incidentieratio’s (SIR’s), excess absolute risks (EAR’s, per 10.000 persoonsjaren) en de cumulatieve incidentie van tMDS/AML.
De hoogste tMDS/AML-risico’s traden op na precursor leukemie/lymfoom (SIR = 39, EAR = 30), burkitt-leukemie/lymfoom (SIR = 20, EAR = 24), perifeer T-cellymfoom (SIR = 12, EAR = 23), chronische lymfatische leukemie/kleincellig lymfocytair lymfoom (CLL/SLL; SIR = 9,0, EAR = 27) en mantelcellymfoom (SIR = 8,5, EAR = 25). Verhoogde risico’s (SIR = 4,2-6,9, EAR = 4,9-15) werden ook waargenomen na alle andere LN-subtypes behalve haarcelleukemie en mycosis fungoides/sézarysyndroom. Bij recenter behandelde patiënten waren de tMDS/AML-risico’s significant hoger na CLL/SLL (SIR2000-2005 = 4,8; SIR2012-2017 = 10; ptrend = 0,0043), significant lager na hodgkinlymfoom (SIR2000-2005 = 15; SIR2012-2017 = 6,3; ptrend = 0,024) en marginale zone lymfoom (SIR2000-2005 = 7,5; SIR2012-2017 = 2,3; ptrend = 0,015), en niet-significant lager na mantelcellymfoom (SIR2000-2005 = 10; SIR2012-2017 = 3,2; ptrend = 0,054), lymfoplasmacytisch lymfoom/Waldenström-macroglobulinemie (SIR2000-2005 = 6,9; SIR2012-2017 = 1,0; ptrend = 0,067) en plasmacelneoplasmata (SIR2000-2005 = 5,4; SIR2012-2017 = 3,1; ptrend = 0,051). EAR- en cumulatieve incidentietrends waren over het geheel genomen vergelijkbaar met trends in de SIR. De mediane overleving na tMDS/AML was 8,0 maanden (IQR 3,0-22,0).
Bron: