Toevoeging van ublituximab aan ibrutinib resulteerde bij patiënten met gerecidiveerde of refractaire hoogrisico chronische lymfatische leukemie in een hoger responspercentage zonder grote gevolgen voor het veiligheidsprofiel. Deze bevindingen zijn gepubliceerd in The Lancet Haematology en ondersteunen de toevoeging van ublituximab aan Bruton-tyrosinekinaseremmers bij deze patiënten.
De gerandomiseerde fase III-studie GENUINE werd uitgevoerd in 119 centra in de VS en Israël bij patiënten ≥ 18 jaar met gerecidiveerde of refractaire CLL met een 17p-deletie, 11q-deletie of TP53-mutatie. Om in aanmerking te komen voor deelname moesten de patiënten ten minste één eerdere behandeling voor CLL hebben gehad en daarnaast een ECOG performance status ≤ 2 hebben. Zij werden 1:1 gerandomiseerd (niet gemaskeerd) naar ibrutinib, of ibrutinib in combinatie met ublituximab. Ibrutinib werd dagelijks oraal toegediend in een hoeveelheid van 420 mg. Ublituximab werd intraveneus toegediend in cycli van 28 dagen, met toenemende doses tijdens cyclus 1 (≤ 150 mg op dag 1, 750 mg op dag 2 en 900 mg op dag 8 en 15) en vervolgens in een hoeveelheid van 900 mg op dag 1 van cycli 2-6. Na cyclus 6 werd elke 3 cycli 900 mg ublituximab gegeven. De studie was aanvankelijk opgezet met als co-primaire eindpunten progressievrije overleving en het totale responspercentage. Het protocol werd later echter gewijzigd naar één primair eindpunt: het totale responspercentage in de intention to treat-populatie.
Respons 85% vs. 65%
Van de 224 beoordeelde patiënten werden er 126 geïncludeerd en gerandomiseerd naar ublituximab plus ibrutinib (n = 64) of ibrutinib alleen (n = 62). Na een mediane follow-up van 41,6 maanden (IQR 36,7-47,3) was het totale responspercentage 83 in de ublituximab plus ibrutinib-groep en 65 in de ibrutinib-groep (p = 0,020). 117 patiënten, onder wie 59 in de ublituximab plus ibrutinib-groep en 58 in de ibrutinib-groep, kregen ≥ 1 dosis studiemedicatie en werden opgenomen in veiligheidsanalyse. De meeste bijwerkingen waren van graad 1 of 2. De meest voorkomende bijwerkingen van graad 3 en 4 waren neutropenie (19% in de ublituximab plus ibrutinib-groep en 12% in de ibrutinib-groep), anemie (8% en 9%) en diarree (10% en 5%). De meest voorkomende ernstige bijwerkingen waren pneumonie (10% in de ublituximab plus ibrutinib-groep en 7% in de ibrutinib-groep), atriumfibrilleren (7% en 2%), sepsis (7% en 2%) en febriele neutropenie (5% en 2%). Twee patiënten in de ublituximab plus ibrutinib-groep overleden (1 hartstilstand en 1 ‘failure to thrive’), in geen van beide gevallen was er een verband met de behandeling. In de ibrutinib-groep overleden 5 patiënten (1 hartstilstand, 1 herseninfarct, 1 intracraniële bloeding, 1 Pneumocystis jirovecii-pneumonie en 1 onverklaard sterfgeval); het overlijden als gevolg van een hartstilstand werd beschouwd als gerelateerd aan de behandeling.
Bron: