Uit het proefschrift van Michiel van Zeijl (LUMC) blijkt dat er bij nieuwe behandelingen voor melanoom een informatiekloof is tussen klinische studies en dagelijkse praktijk die kan en moet worden overbrugd met real-world data zoals het Dutch Melanoma Treatment Registry. In zijn promotieonderzoek werden nieuwe behandelingen in de dagelijkse praktijk onderzocht.
Van 2013 tot 2017 werden in Nederland een aantal nieuwe immuun- en doelgerichte therapieën voor vergevorderd melanoom ingevoerd. Verhoogde lactaatdehydrogenasewaarden, afstandsmetastasen in ≥ 3 orgaanlocaties, hersen- en levermetastasen en ECOG performance status bleken het sterkst geassocieerd met overlijden.
40% procent van de patiënten met vergevorderd melanoom die ≥ 1 van de nieuwe behandelingen kreeg voldeed echter niet aan ≥ 1 selectiecriterium van klinische studies. Bij deze niet-vertegenwoordigde patiënten bleek lactaatdehydrogenase de belangrijkst voorspellende factor voor de overleving, gevolgd door de performance status en hersenmetastasen.
Bij eerstelijns anti-PD-1 antilichamen werd een gemiddelde overleving van 24 maanden gezien. Patiënten met een complete respons hadden zelfs een 2-jaarsoverleving van > 90%. Het (eerder) stoppen van anti-PD-1-monotherapie gaf minder progressie als er sprake was van een complete response ten tijde van stoppen of een langere tijd tot eerste respons.
De combinatie van CTLA-4 plus anti-PD-1-antilichamen gaf bij de helft van de patiënten graad 3-4 bijwerkingen, van wie meer dan 50% in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Daartegenover stond dat 37% na 2 jaar ziektecontrole bereikte, met een mediane overleving van 28,7 maanden.
Bron: