De kenmerken van patiënten met juveniele arthritis psoriatica (JPsA) die uveïtis ontwikkelen, zijn vergelijkbaar met die van patiënten met uveïtis in andere juveniele idiopathische artritis (JIA)-categorieën, zoals oligoarticulaire JIA. Vooral kinderen die op relatief jonge leeftijd JPsA krijgen, lijken een groter risico te hebben op oculaire betrokkenheid.
De onderzoekers gebruikten cross-sectionele gegevens van de German National Pediatric Rheumatological Database (2002 tot 2014) om de prevalentie van en risicofactoren voor JPsA-geassocieerde uveïtis (JPsA-U) te bestuderen. Er waren gegevens beschikbaar van 24.841 JIA-patiënten; van hen hadden er 1862 JPsA. Van alle JIA-patiënten had 10,8% uveïtis (n = 2693), in de JPsA-groep was dat het geval bij 6,6% (n = 122). JPsA-U-patiënten waren significant vaker vrouw (73,0 vs. 62,9%; p = 0,031), ANA-positief (60,3 vs. 37,0%; p < 0,001) en jonger bij aanvang van JPsA (5,3 ± 4,1 vs. 9,3 ± 4,4 jaar; p < 0,001) dan JPsA-patiënten zonder uveïtis. Ook werden zij significant vaker een behandeld met een DMARD (44,3% bij JPsA vs. 77,0% bij JPsA-U; csDMARD: 42,5% vs. 73,0%; bDMARD: 13,3% vs. 27,9%; alle p-waarden < 0,001). Bij multivariate analyse van een subgroep van 655 patiënten was de gemiddelde cJADAS10 significant geassocieerd met de ontwikkeling van uveïtis (HR 1,16; p = 0,025). Kinderen met vroege aanvang van JPsA waren significant vaker ANA-positief (48,4% vs. 35,7% voor kinderen < 5 jaar vs. kinderen ≥ 5 jaar bij aanvang; p < 0,001), hadden minder vaak huidbetrokkenheid (55,3% vs. 61,0%; p = 0,032), maar vaker uveïtis (17,3% vs. 3,8%; p < 0,001) en werden vaker behandeld met een DMARD (52,9% vs. 43,8%; p < 0,001).
Bron:
Walscheid K, Rothaus K, Niewerth M, et al. Occurrence and risk factors of uveitis in juvenile psoriatic arthritis: Data from a population-based nationwide study in Germany. J Rheumatol. 2022 Jan 15. Online ahead of print.