Uit onderzoek blijkt dat er grote variatie bestaat in het gebruik van neoadjuvante chemotherapie bij patiënten met spierinvasieve blaaskanker. Dit lijkt impact te hebben op de overleving van de patiënt.
De in de internationale richtlijnen aanbevolen behandeling voor patiënten met spierinvasieve blaaskanker is een radicale cystectomie, voorafgegaan door neoadjuvante chemotherapie.
Het overlevingsvoordeel van deze benadering was echter niet onomstotelijk bewezen voor alle ziektestadia van spierinvasieve blaaskanker. Daarom onderzocht de BlaZIB-studiegroep de variatie in de toepassing van neoadjuvante chemotherapie.
Slechts 1 op de 3 patiënten die voor neoadjuvante chemotherapie in aanmerking kwamen, kreeg daadwerkelijk deze behandeling. De ziekenhuisvariatie in het gebruik van neoadjuvante chemotherapie was aanzienlijk, met 7-57% voor patiënten met T2-stadium en 31-62% voor patiënten met stadium T3-4a.
Patiënten die waren gediagnosticeerd in een ziekenhuis dat vaker neoadjuvante chemotherapie geeft, lijken een betere overleving te hebben dan patiënten in ziekenhuizen die minder vaak neoadjuvante chemotherapie geven. Dit verschil was echter niet statistisch significant.
De variatie kan voor een deel worden gereduceerd door betere naleving van de richtlijnen voor patiënten met stadium T3-4a blaaskanker en door kritische herevaluatie van de richtlijnen. De onderzoekers hopen dat de studie leidt tot een meer eenduidig beleid.
Bron: