Zowel baseline-waarden als longitudinale veranderingen in plasma p-tau181 lijken te zijn geassocieerd met neurodegeneratie en cognitieve achteruitgang bij patiënten met de ziekte van Alzheimer. Ook plasma NfL is geassocieerd met cognitie en neurodegeneratie; deze associatie was echter niet specifiek voor Alzheimer. De onderzoekers concluderen in JAMA Neurology dat plasmabiomarkers gebruikt kunnen worden om de progressie van Alzheimer te volgen.
Plasma p-tau181 is een veelbelovende biomarker voor het detecteren van de ziekte van Alzheimer. Het is echter nog onduidelijk of deze marker ook gebruikt kan worden gebruikt om ziekteprogressie te volgen. In deze longitudinale observationele cohortstudie werd onderzocht in hoeverre zowel baseline als longitudinale plasma p-tau181-niveaus zijn geassocieerd met alzheimergerelateerde neurodegeneratie en cognitieve achteruitgang. Daarbij werd de vergelijking gemaakt met plasma NfL, een niet-specifieke marker voor neuronale schade.
Er werden gegevens gebruikt van het Alzheimer’s Disease Neuroimaging Initiative (1 februari 2007 tot 6 juni 2016). Gedurende maximaal 8 jaar werd bloed afgenomen; alle plasma p-tau181-bepalingen werden uitgevoerd in 2020. Onder de 1.113 deelnemers waren personen zonder cognitieve problemen en patiënten met cognitieve stoornissen (MCI en Alzheimer). Deelnemers kwamen in aanmerking voor inclusie als ze beschikbare plasma p-tau181- en NfL-metingen hadden en ten minste 1 FDG-PET of structurele MRI. De belangrijkste uitkomsten waren longitudinale imaging-markers van neurodegeneratie (FDG-PET en structurele MRI) en cognitieve testscores (PACC en ADAS-Cog 13).
p-tau181 en cognitie
Van de 1.113 deelnemers (gemiddelde leeftijd 74,0 (SD 7,6) jaar; 53,9% man; 89,1% blank), waren er 378 (34,0%) cognitief gezond (CU) en hadden er 735 (66,0%) cognitieve problemen (CImp). In de CImp-groep hadden 537 deelnemers (73,1%) MCI en 198 deelnemers (26,9%) de ziekte van Alzheimer. Longitudinale veranderingen in plasma p-tau181 waren geassocieerd met cognitieve achteruitgang (CU: r = -0,24; p < 0,001; CImp: r = 0,34; p < 0,001) en een prospectieve afname van glucosemetabolisme (CU: r = -0,05; p = 0,48; CImp: r = -0,27; p < 0,001) en grijzestofvolume (CU: r = -0,19; p < 0,001; CImp: r = -0.31, P <.001) in voor Alzheimer kenmerkende hersengebieden. Deze associaties werden alleen gezien bij amyloïd-β-positieve personen. Zowel plasma p-tau181 als NfL was onafhankelijk geassocieerd met cognitie en neurodegeneratie in alzheimerspecifieke hersengebieden. NfL was echter ook geassocieerd met neurodegeneratie in andere hersengebieden en bij amyloïd-β-negatieve deelnemers. Ongeveer 25 tot 45% van de associatie tussen baseline plasma p-tau181 en cognitieve achteruitgang werd gemedieerd door neuroimaging-markers voor neurodegeneratie op baseline, wat suggereert dat er onafhankelijke verbanden bestaan tussen plasma p-tau181 en cognitie die niet worden verklaard door neurodegeneratie.
Bron: